zaterdag 26 mei 2018

Wandeling 24-05-2018 Buulder AA

Vandaag alweer gaan wandelen bij de Buulder AA bij de Kleine Bruggen. Waarschijnlijk de laatste keer voorlopig omdat het gras er dan zo hoog staat dat je er niet meer door kunt. Ook vanwege tekengevaar dan natuurlijk. Het was warm en aanvankelijk bewolkt, beetje broeierig eigenlijk. Maar...ik heb weer mooie foto's kunnen maken.

Het weiland waarin de vistrap aangelegd is wordt met de dag voller en mooier en staat vol met prachtige veldbloemen:


De prachtige blauwe korenbloemen laten zich weer zien:
Hier wordt je toch vrolijk van, of niet?


Echt blauw is zeldzaam in onze Nederlandse natuur. Er is er maar een en dat is de enige echte diepblauwe Korenbloem. We moeten er lang op wachten maar dat wordt rijkelijk beloond als ze bloeit van mei-juni tot in augustus.


En wat te denken van deze rijkelijk bloeiende kamille:


Men noemt haar de valse kamille (Anthemis arvensis). Ze kan 30-60 cm hoog worden en bloeit van juni tot eind september met een mooie stralenkrans van witte bloemen met een geel hartje. De bloempjes zijn zelfs mooi als ze na de bloei hun witte bloemblaadjes naar beneden laten hangen:


Het is hier een en al wilde bloemenpracht, en alles gaat in elkaar over, alsof het zo hoort:


De mooie roze dagkoekoeksbloem en de Blauwe overblijvende ossentong vormen een kleurrijke mix in deze weide:






Tussen de vele soorten grassen prijken de lange stelen met Dagkoekoeksbloemen in lila en wit:


Maar soms zijn de bloemen nog heel klein:


Deze bloem had ik nog niet eerder gezien: de prachtige Paarse morgenster (Tragopogon porrifolius):




De meeste soorten van het geslacht morgenster bewonen de kusten van de Middellandse Zee. Maar sommigen hebben ons land bereikt zoals deze paarsblauwe soort. Zoals de naam morgenster al aangeeft zijn de bloemen alleen vóór de middag open. De stengel is kaal en de smalle bladeren doen aan gras denken. Groeit tot 1.20 mtr hoog.

Deze bloem heeft nooit een vaste plek in onze flora kunnen verwerven. Ondertussen is hij zeldzaam geworden en kan hij zich slechts op weinig plekken handhaven. Hij kan nog gevonden worden aan de kusten, waar hij dapper stand houdt in zeekleigebieden. Vanaf Vlieland wordt af en toe een waarneming gemeld. En nu zie ik haar hier, ik heb haar aangemeld bij waarnemingen om er zeker van te zijn dat het wel een morgenster is. Zou wel bijzonder zijn! En YESSS.....waarnemingen heeft bevestigd dat het de morgenster is. Wat een bofferd ben ik!


En er zijn natuurlijk ook weer veel insecten te zien. Hier en daar nog wat elzenhaantjes:


Dit rupsje wat ik zag was een zeer klein rupsje met wel heel lange haren. Ik weet niet zeker van welke vlindersoort dit het rupsje is, daarom heb ik het aangemeld bij waanemingen. Ik denk dat het het rupsje is van de Bruine daguil, een nachtvlinder die dag actief is en behoort tot de spinneruilen:


Dat uiltje schijnt veel voor te komen in het zuiden en oosten van ons land, dus dat zou best wel eens kunnen dan.

Dit is een spin die zijn naam eer aan doet: je raadt het al: de strekspin (Tetragnatha extensa):


De gewone strekspin is makkelijk te herkennen. Hij is geelbruin gekleurd. Hij heeft een gelig achterlijf met in het midden een bruine band met een glanzend zilveren vlek. De onderkant is donkerbruin met een gele vlek. De vrouwtjes worden 6,5 tot 11 mm groot, de mannetjes worden 6 tot 9 mm. Leeft in nabijheid van water in bosjes en op gras of riet.

En dan dit mooie kleine insectje, waar ik  trots op ben dat ik hem heb kunnen fotograferen, het is de Bloedcicade (Cercopis vulnerata) :


Ze is klein ( 1 cm) maar erg opvallend omdat ze zo mooi fel rood en zwart gekleurd is. Deze behoort ook tot de schuimcicaden (spuugbeestjes), maar de jongen leven in gestold schuim op de wortels van schillende planten (ondergronds) en niet hoog in de plant. Daarom zie je de nimfen nooit. Het vrouwtje legt tegen het eind van de zomer eitjes in planten en bomen die overwinteren voordat ze uitkomen. De nimf komt in de lente naar boven om te verpoppen tot imago.



Er zijn een aantal zwart-rode cicadesoorten en die zijn erg moeilijk uit elkaar te houden. Ik heb haar aangemeld bij waarnemingen en ze is bevestigd. Daar ben ik erg blij mee :-)!
Deze cicade dankt de naam aan de zwarte basiskleur en enkele (meestal zes) grote, bloedrode vlekken op de dekschilden:


Het lichaam is langwerpig en sterk gekield en bij verstoring schiet dit dier weg door met de krachtige achterpoten omhoog te springen. Met de vleugels, die onder de dekschilden zitten zweeft de cicade vervolgens enkele meters om te ontsnappen. Van vliegen is meestal geen sprake, hoewel deze soort wel vliegt als bijvoorbeeld het voedsel op is. Het voedsel bestaat uit plantensappen die met de monddelen worden opgezogen, liefst grassen maar ook wel andere planten.

Hier is de mooie rugtekening duidelijk te zien evenals de gekielde (spits toelopende) rugschilden:


Waar ik ze zag stonden ook flink wat akkerdistels waaraan veel  spuug hing:


De schuimbeestjes verschijnen in mei en treffen we ook nog aan in de vroege zomer. Het schuim wordt veroorzaakt door schuimbeestjes, en dan vooral door bloedcicaden. Die zag ik hier veel dus ik ga er vanuit dat dit het werk van de bloedcicade is. Hoe ontstaat dat schuim dan? De nimfen nemen plantesappen op wat met eiwitten wordt gemengd. Dit scheiden ze uit, en ademen lucht in dat uitgescheiden vocht zodat er een schuimachtige massa ontstaat, welke na opdrogen aan de lucht enigszins stevig wordt. De nimfen (larven) blijven gedurende ongeveer vijf vervellingen in het schuim tot het volwassen insecten met vleugels geworden zijn. Dit proces neemt 30 tot 100 dagen in beslag en is afhankelijk van de temperatuur. Zodat ze niet uitdrogen en beschermd zijn tegen vijanden ( spinnen, wespen,vogels). Jeetje, dat is een lange tijd! 


 Dit schuim is niet alleen aan de distels te vinden, maar ook aan andere planten, gras en wilgen, die hier volop staan:


Ook hier veel parende Groene struiksnuitkevers: wat zijn het toch grappig uitziende beestjes!






Nu volgen een paar leuke foto's van een wespje wat gaat landen op een klaproos. Het ging allemaal erg snel dus veel tijd om goed camerainstellingen te doen had ik niet, ik schoot in de automatisch stand zomaar een paar foto's achter elkaar, maar ik wil met de foto graag de actie laten zien:


Perfecte landing:


Haha......gefopt! het is geen wespje, maar een vlieg. Het is de Grote fopwesp (Chrysotoxum cautum):



Hij behoort tot de zweefvliegen. De grote fopwesp komt algemeen voor tussen april en juli. Het borststuk is zwart met gele langwerpige vlekken aan de zijkant zoals een echte wesp dat ook heeft. Het achterlijf is vrij breed, geel gekleurd met zwarte strepen. De antennen zijn zwart gekleurd en zijn vrij lang. De vleugels staan vaak uit elkaar wat een wesp niet doet. De lengte van de grote fopwesp is ongeveer 14 mm.


Dit noemt men mimicry oftewel nabootsen. Verschillende soorten insecten passen mimicry toe om te ontsnappen aan hun bejagers. Vaak zijn ze heel fel gekleurd of geel-zwartgestreept zodat ze qua uiterlijk zeer sterk op bijen en wespen lijken. Met die vermomming schrikken ze hun natuurlijke belagers af. 

Vergroting mbv een tussenring:


Genoeg waterjuffertjes te zien, ze zijn erg beweeglijk. Ze houden je altijd in de gaten en draaien zich vaak van je weg. Maar als ze eenmaal geland zijn kun je ze wel goed fotograferen.

Dit is de prachtige Boseekjuffer (Calopteryx virgo):


De familie van de beekjuffers vind ik persoonlijke de mooiste onder de waterjuffers. Deze schoonheden komen vaak in grote getale voor langs de mooiste beken en kleine rivieren. Door hun habitatkeuze, dwarrelende vlucht, glazende lichaam en donkere, brede vleugels zijn ze echt een plezier om naar te kijken.

De bosbeekjuffer is een zeldzame soort in Nederland die zoals de naam al aangeeft eigenlijk alleen in beschaduwde bosbeken voorkomt. Te zien van mei tot september.
De mannetjes bosbeekjuffer hebben een flink gebouwde vleugel die helemaal donker uitkleurt, in tegenstelling tot de weidebeekjuffer, die alleen een donkere band heeft. De vrouwtjes hebben een lichtbruine vleugel met duidelijk wit pterostigma. Dit is dus een mannetje. Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen omdat hij zeldzaam blijkt te zijn. En die heeft hem bevestigd. Leuk!!!! Weer een zeldzaamheid mogen fotograferen.

Om meteen het verschil te laten zien: dit is de Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens): door de vlinderachtige vlucht vormen deze libelles een opvallende verschijning:


Je ziet dat de vleugel inderdaad niet helemaal gekleurd is. Het zijn forse juffers met brede vleugels en een dicht netwerk van vleugeladers. De mannetjes hebben een blauw metaalglanzend lichaam en een grote zwarte vlek in de vleugels (van de knoop tot vlak onder de top). De vleugeladers hebben een blauwe glans. Pterostigma's ontbreken. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd. De vrouwtjes hebben een groen metaalglanzend lichaam. De vleugels zijn egaal van kleur, groen tot groenbruin getint, met een wit pterostigma waarin de vleugeladers doorlopen.


Ze vliegen van begin mei tot in september, met de hoogste dichtheden van midden juni tot eind juli. Ze stellen wel enigzins eisen aan hun habitat: die betreft bijna altijd stromend water, met een vrij hoge zuurstofverzadiging. De hoogste dichtheden worden bereikt op plaatsen met een afwisselend, natuurlijk verloop van de beek, waardoor snel en langzaam stromende delen aanwezig zijn. Het water moet ten minste voor een deel in de zon liggen. Een ruige, overhangende oevervegetatie is belangrijk als zitplaats voor imago's. Delen zonder deze vegetatie worden gemeden. In het water moeten voldoende drijvende of in het water hangende planten aanwezig zijn voor de ei-afzet. Nou, dan zitten ze hier aan de Buulder AA wel goed, en dat is ook zo, gezien het grote aantal dat ik heb gezien.

Hier een mooie site waar alle libellen te herkennen zijn:

De mooie Dagkoekoeksbloem (Silene dioica):


Al eerder beschreven, zie blogpost:

Larven van het schuimbeestje, meestal zitten ze verborgen in het schuim, maar nu de larven volwasssen zijn zijn ze echter wel een beetje te zien:


Voor beschrijving zie mijn blogpost: 
http://natuurfotografieanitasart.blogspot.nl/2018/05/panbossen-mooie-lentewandeling.html

Twee mooie foto's van het Schorpioenvliegje; ze zijn helaas niet helemaal scherp:




Deze foto's zijn met een voorzetlens gemaakt, maar dan krijg je toch bewegingsonscherpte omdat je wat licht inlevert. Misschien toch maar een ringflitser gaan aanschaffen.

Het 10-stippelig lieveheersbeestje:


Weer een nieuw bloempje gespot: de Citroengele honingklaver (Melilotus officinalis):


De Citroengele honingklaver is op zich makkelijk herkenbaar. Het is naast de Witte honingklaver de enige klaversoort die wel 60 cm tot wel 1.5 meter  hoog kan worden. Maar ook wel weer makkelijk te verwarren met de Goudgele honingklaver (Melilotus altissima) die zeldzaam is. De bloei is van juni tot ver in oktober.
De bloemetjes zijn lichtgeel van kleur en ongeveer 5 mm lang en ruiken naar honing. De bloemen vormen losse trossen van minimaal 5 cm lang. De bladeren zijn scherp getand. Hij heet klaver maar is geen familie van de klaver en wordt ook vaak akkerhoningklaver genoemd. Heb haar aangemeld bij waarnemingen. Waarnemingen zegt het volgende: "Vruchten zijn noodzakelijk om Goudgele en Citroengele honingklaver te onderscheiden. Ik stel voor om dit voorlopig Melilotus spec te noemen". Zoveel lijken ze dus op elkaar. De vrucht van de honingklaver is een zwart peultje met 2 zaden, dat van de citroengele honingklaver is stomp en stekelpuntig, dwars gerimpeld, kaal, meestal 1-zadig, bruin wordend.


Vrouwtje van de Azuurwaterjuffer:


Het zwartpootsoldaatje met closeup van zijn snoet:


Duidelijk herkenbaar aan de zwarte kop, oranjerode monddelen en eerste 2-3 oranje antennedelen:


Dit lijkt een renspin, gezien zijn voorste potenparen  langer zijn dan de rest:


Dreighouding: ik kwam wel heel erg dichtbij met de lens:


Renspinnen (Philodromidae) zijn een familie van spinnen bestaande uit 536 soorten in 29 geslachten. Soms worden ze tot de krabspinnen gerekend. Tot welk deze behoort...daar waag ik me maar niet aan.
De meeste renspinnen zijn bruin, grijs, gelig of gevlekt en worden nooit groter dan 10 mm. Ze bouwen geen webben, ze jagen op de grond naar vliegende insecten.

De Johanneskevers waren ook nog in grote getale aanwezig:


Dit zwarte torretje lijkt wel een Platsnuitschorskevertje en mss wel de Sphaeriestes stockmanni: 


Hij lijkt wel gehavend op zijn rug:


Hij is moeilijk te determineren. Er zijn zoveel verschillende soorten kevers en torren! Ik krijg hem niet gevonden op internet, dus ik moet de naam schuldig blijven.


Wat je hier ziet is een oud cocon (omhulsel van spinseldraden). Bovenin zit een gaatje. Om het cocon zitten geen spinseldraden meer. Daaruit kun je opmaken dat de cocon zeer waarschijnlijk leeg is of leggegeten is door een larve of ander insect. De cocon is gemaakt door een wespspin: een spin die erg lijkt op een wesp:


Hier een leuke link hoe die wesp zo'n oconnetje maakt en er de eieren in legt. Dat is nog een hele klus en ingenieus karweitje!

In het gras en riet hier zag ik veel libelles maar die zijn niet zo gek op fofoshoots:


 Telkens als ik dichtbij kwam vlogen ze weer weg. Dan maar van een afstandje. Maar zonder macrolens zie je daar ook niet veel van:


Het is een Azuurwaterjuffer, een vrouwtje:


Nog een Weidebeekjuffer:




Nee, dit is niet de Gele waterlelie maar de Gele plomp (Nuphar lutea):


Deze is een waterplant uit de waterleliefamilie. Je ziet ze in plassen, meren, langs rivieroevers, in diepere sloten en grote vijvers:  grote drijfbladeren en gele boven het water uitstekende bloemen van de Gele plomp, Vanaf het vroege voorjaar tot in de winter zijn ze te zien.  Ze groeien hier in de Buulder AA waar het water zuurstofrijk is en matig stroomt.
De bladeren die onder water blijven zijn doorschijnend lichtgroen en gegolfd. De drijfbladen zijn donkergroen. De stomp driekantige steel bevat nauwe luchtkanalen, waardoor zuurstof via huidmondjes op de drijvende bladeren naar de wortels wordt geleid. Ook de bloemsteel heeft dergelijke kanaaltjes. Sommige larven van insecten maken onder water van de luchtkanalen gebruik om te ademen. De soort groeit in tot drie meter diep water en draagt bij aan de hoeveelheid zuurstof in het water. Soms is de groei zo weelderig dat hele wateroppervlakken bedekt worden door de grote bladeren.
Ik sta telkens weer versteld van hoe bijzonder het planten en dierenleven kan zijn!

Zoals ik in het begin al zei: het is hier bijna niet doorgaanbaar. Het gras rijkt soms tot voorbij mijn middel. Tijd dus om weer om te keren:


Maar niet voordat ik dit mooie vlindertje gefotografeerd had: een vlindertje met een hele lieve naam Lieveling ((Timandra comae):


De lieveling is een sierlijk vlindertje uit de familie van de spanners. Hij is zowel overdag als ’s nachts actief. In  graslanden maak je de grootste kans om een lieveling tegen te komen. Hij fladdert ook vaak overdag rond.
De lieveling is een slank gebouwde nachtvlinder met vrij egaal gekleurde vleugels. Deze zijn doorgaans licht beige van kleur. Opvallend is een dwarslijn die van vleugelpunt naar vleugelpunt loopt. Op de voorvleugel zit een klein licht vlekje. De achtervleugel heeft in het midden een sterk uitspringende punt.
Bij verse exemplaren hebben de vleugels een mooie roze rand. Spanwijdte ongeveer 34 mm. Zoals de meeste vlinders leeft de lieveling van nectar. Wie ’s nachts met een zaklamp op pad gaat om bloemen te bekijken, kan met wat geluk een foeragerende lieveling zien (bijvoorbeeld op koninginnekruid).
Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen.


Opeens een hels kabaal: vogels werden door iets of iemand opgeschrikt:


De amfibieenpoel:



Weidebeekjuffer, een mannetje met zijn mooie diepblauwe metallic-kleurige lijf en vluegels:


Nog determineren:


Dit is het Icarus blauwtje (Polyommatus icarus), ik dacht zelf dat het een Boomblauwtje was, maar vlgs waarnemingen is het een Icarus blauwtje:


De mannetjes zijn blauw van boven, de vrouwtjes zijn soms bruin, soms bruin met een prachtige blauwe bestuiving. De volledig bruine vrouwtjes zijn van boven lastig te onderscheiden van haar zeldzamere broertje, het bruin blauwtje. Het stippenpatroon aan de voorrand van de voorvleugel is dan het beste kenmerk: de drie stippen lopen bij het icarusblauwtje in een boog, bij het bruin blauwtje is het een stip vooraan en een dubbel paar wat hoger.
Het is de meest algemene blauwtjessoort van Nederland. Je kunt de vlinders op bijna elk ruig graslandje waar rolklaver bloeit vinden. Vliegtijd is van mei tot september in 2 of 3 generaties. Het icarusblauwtje heeft een paar algemene klaversoorten als waardplant. De meest gebruikte klaversoort is de gele rolklaver die je algemeen tegenkomt in natuurgebieden en wegbermen. Ook kleine klaver en hopklaver worden gebruikt.


Deze motvlinder is lastig te determineren. Waarschijnlijk is het een bandspanner maar daar zijn er heel veel van:


De vistrap:



Het werk van het schuimbeestje, een cicade:


De mooie bosbeekjuffer: een vrouwtje, ze is makkelijk te verwarren met de weidebeekjuffer, deze laatste heeft meer donkere vlekken op de vleugels en de witte vlekjes op de vleugeltop zitten wat lager:


Enkele close-ups:




Zeven stippelig lieveheersbeestje:


Groene snuitkevers:


Dat was het weer voor vandaag. Ik ben ook nog even gaan wandelen bij de RWZI in Soerendonk, zie mijn volgende blogpost.