zondag 21 juli 2019

Penseelkever en goudwesp in de berm

Tijdens mijn wandeling met mijn hondje langs een maisveld, zag ik in de akkerrand 2 prachtige insecten: het waren de penseelkever en een goudwesp:


Wat zijn ze prachtig. Ongelooflijk twee van zulke mooie beestjes bij elkaar te zien.

De penseelkever (Trichius fasciatus) met een lengte van 12-15 mm is een insect uit de familie bladsprietkevers (Scarabaeidae). Je ziet ze van juni tot augustus in m.n. wegbermen en in de omgeving van bosranden en boomgaarden.

Er zijn 7 soorten van, de twee soorten die in ons land voorkomen (zonatus en abdominalus) hebben beiden een sterk behaard lichaam (geel -ranje-wit), behalve op de dekschilden die een kleur en tekening hebben van een wesp of bij, en in combinatie met de beharing worden predatoren op het verkeerde been gezet door deze vorm van mimicry.


De beharing zorgt ook voor de overdracht van stuifmeel, waardoor deze kever een rol speelt in de bestuiving van bloemen. Hij eet de zachte delen van de plant en het stuifmeel van vooral van witte schermbloemachtigen zoals o.a: de berenklauw, het zevenblad, de achillea en de wilde peen, zoals op mijn foto's.


De zonatus komt het meeste voor. Ze zijn heel erg moeilijk te determineren. Ik had hem aangemeld bij waarneming maar nog geen antwoord ontvangen.
De verschillen zijn a.v.: (dierennatuurinfo)
Deze is dus idd de zonatus: de bovenste vlekken lopen nl. niet door. Maar om te zien van welk geslacht moet je ze onder de microscoop bekijken. De vrouwtjes zijn wel groter dan de mannetjes.


Hij heeft een gedrongen vorm. Kop, halsschild, lichaam en lange poten zijn zwart en hebben een opvallende brauinachtige tot witte beharng. De dekschilden zijn glad en hebben een gele tot geelbruine basiskleur met daarop 3 zwarte dwarsbanden, waarvan de eerste meestal doorloopt en de andere 2 in het midden onderbroken zijn. Ze bedekken niet het wit behaarde deel van het achterlichaam.


Het andere insectje is een Goudwespje (Chrysidida): en wel het juweelwespje (Hedychrum nobile) ook wel goudbandwesp genoemd.


Hij wordt 7 tot 9 mm lang en heeft een paarsrood halsschild en achterlijf, maar een groenblauw borststuk en groene kop. Over het hele lichaam is een metaalglans aanwezig. Hij maakt geen nest, maar leeft solitair. De juweelwesp is een koekoekswesp; een wesp die een nest van een andere wespen- of bijensoort binnendringt en er vervolgens eitjes in de aanwezige larve(n) afzet. Hierna eten de uitgekomen larven van de juweelwesp de prooi (de andere larve) levend en van binnenuit op. De juweelwesp parasiteert voornamelijk op de larven van de grote knoopwesp.
Het achterlijf is aan de onderkant iets uitgehold en kan bij bedreiging worden opgerold. De habitat bestaat uit open, zanderige gebieden en is in Nederland en België vrij algemeen. Hij is te zien in juli en augustus.


Mooi hoor deze insectjes!

donderdag 18 juli 2019

Op zoek naar insecten langs de Buulder AA

Vandaag weer eens een wandeling gemaakt langs de Buulder AA. Nu het zo erg is met die rupsenharen ben ik niet veel meer gaan kijken op mijn favoriete plekken. Want overal staan wel eikenbomen. Maar vandaag dan toch de gok gewaagd. Eerst aan de rechterkant van de weg, waar de amfibiienpoel ligt gelopen en daarna aan de linker kant, richt kasteeltje.
Het was aardig zomerweer, beetje benauwd ook, maar ook wel veel wolken.

Was het 2 maanden geleden nog een pas ingezaaide platte vlakte, nu was het een weelderig geheel van geurende en bloeiende bloemen:




De poel is zelfs niet meer te zien en te bereiken:


Naast de witjes en de atalanta's zag ik af en toe ook andere vlindertjes. Zoals deze:


Het heeft een ietwat rare naam: de aangebrande valkmot ((Evergestis extimalis) en is een vlinder uit de familie grasmotten. Hun waardplanten zijn kruisbloemigen. De soort overwintert als rups.
Het is een vrij algemene soort die jaarlijks in één generatie die vliegt van halverwege juni tot en met september.

Op deze site vind je een mooi overzicht van alle mottensoorten:
https://www.microvlinders.nl/soorten/thumbnails.php

Als je doorscrollt naar beneden en op de laatste soort klikt: de grasmotten, opent een nieuw scherm.
https://www.microvlinders.nl/soorten/thumbnail_index.php?familie=Crambidae&type=lijst

Als je vervolgens de aangebrande valkmot aanklik open een scherm met veel informatie over deze mot met een spanwijdtte van 21-37 mm.
https://www.microvlinders.nl/soorten/species.php?speciescode=431320&p=1

Het is echt een prachtige site en de moeite waard om eens te bekijken.

Mooie foto van een gewone dambordvlieg:


Soms zitten de insecten er zo mooi bij dat je prachtige foto's kunt maken. De kleine rode weekschildkevers hebben het druk met zich voor te planten:


Het looppad was ook nog niet gemaaid, dus er was ook nog eens een groot risico op het oplopen van een tekenbeet, maar daar hadden we natuurlijk maatregelen voor genomen:


Ondanks het mooie weer vond ik dat er toch maar weinig insecten waren. Vorig jaar wemelde het ervan. Of dat nou komt omdat door de droogte van vorig jaar veel eitjes/ruspen het niet hebben overleefd???

Mannetje weidebeekjuffer:




Het fotograferen van vlinders is geen makkie: zie zitten niet gauw stil en vliegen snel weg bij benadering:


Dit is de citroenvlinder (Gonepteryx rhamni). Dan maar een beetje bijsnijden:


De citroenvlinder is een opvallende best wel grote dagvlinder uit de familie Pieridae (de witjes en luzernevlinders). Ze behoort tot de laatste groep en is een van de grootste soorten luzernevlinders.
De spanwijdte is tot 5,5 cm, de mannetjes zijn meer geel, de vrouwtjes meer groen van kleur maar dat is in het veld niet altijd even makkelijkte zien. Ze vallen zowel in vlucht als bij bezoek aan bloemen goed op. De vrouwtjes zijn ook veel bleker van kleur en worden soms verward met de witjes. Beide vlinders (mannetje-vrouwtje) zijn te herkennen aan een oranje stip op iedere vleugelpunt. Nou, dan is dit dus toch wel duidelijk een mannetje.
De vlinder is uitstekend gecamoufleerd. Dat kun je op deze foto toevallig heel goed zien:




Zijn hele lichaam is hierop aangepast: de onregelmatige oranjebruine vlekjes lijken sprekend op de brandgaatjes in bladeren. De vleugeladering is lichter en duidelijk te zien en lijkt op de nerven van een blad. De donkere uiteinden van de adering op de vleugelrand lijkt op de bladrand en zelfs kleine stekeltjes worden nagebootst. De citroenvlinder heeft geen oogvlekken of andere schrikkleuren aan de boven (binnen)zijde van de vleugels, en vouwt deze in rust nooit open, zodat hij perfect lijkt op een blad.
De citroenvlinder is een van de langstlevende soorten die als imago meer dan een jaar oud kan worden. De vliegtijd is van juli tot en met oktober en van februari tot en met mei. In de tussentijd wordt een winterslaap gehouden in holten in bomen of lage, groene struiken zodat de vlinder moeilijk te vinden en goed gecamoufleerd is. Ook als de imago rond juni uit zijn pop komt wordt al snel een soort zomerslaap gehouden. Hierdoor wordt het grootste deel van het relatief lange leven al rustend doorgebracht.
De vlinder is een zwervende soort die overal kan worden aangetroffen maar vlak voordat er gepaard moet worden zoeken de vlinders de waardplanten op. De enige twee soorten waarvan de rupsen kunnen leven zijn sporkehout en wegedoorn, die in en rond bossen en houtwallen groeien. Rond de paartijd kunnen de vlinders hier massaal worden aangetroffen.

Ik vind het zo leuk, om informatie op te zoeken over de insecten die ik fotografeer. Soms maak je gewoon een foto en blijkt achteraf dat je een specifiek kenmerk of gedrag oid hebt vastgelegd.

In het gras wemelde het van kleine bruine krekeltjes of sprinkhaantjes, dat weet ik nooit direct als ik ze zie. Een ervan vond het blijkbaar leuk om op mijn broek te gaan zitten:


Ik heb de foto bijgesneden om hem goed te kunnen determineren. In de eerste plaats: is het nu een krekel of een sprinkhaan? Ik had op het geluid moeten letten, maar dat was ik vergeten.
Krekels zijn donkerder van kleur dan sprinkhanen. Ze zijn meestal bruin of zwart van kleur in plaats van groen. Misschien dat deze determinatiekaart kan helpen:
https://www.eis-nederland.nl/DesktopModules/Bring2mind/DMX/Download.aspx?command=core_download&entryid=739&language=nl-NL&PortalId=4&TabId=563

https://www.eis-nederland.nl/DesktopModules/Bring2mind/DMX/Download.aspx?command=core_download&entryid=742&language=nl-NL&PortalId=4&TabId=563

Oeps....dat zijn er veel! De sprieten zijn iig korter dan het lichaam. Dan is het een doornsprinkhaan of een veldsprinkhaan. Doornsprinkhanen zijn klein en maken geen geluid, waardoor ze moeilijk op naam te brengen zijn. De meeste veldsprinkhanen zijn klein en onopvallend gekleurd. Ze kunnen het beste aan de zang herkend worden. Nou, moeilijk hoor dit. Dan maar even aanmelden bij Waarneming. Ik denk zelf dat het een rosse sprinkhaan is.

Hier ook een mooie site met veel prachtige foto's:
http://www.janvanduinen.nl/orthoptera_acrididae.php

Toen zag ik een spin die ik nog niet eerder had gezien: de wespenspin (Argiope bruennichi):


Hij lijkt idd een beetje op een wesp. Het is een spin uit de familie echte spinnen, tot de webspinnen. De prooien in zijn web zijn sprinkhanen, krekels en kevers.
De naam heeft te maken met het uiterlijk: de naam is vooral te danken aan het grote vrouwtje. Ze heeft een zwart achterlijf met heldere gele, witte en diepzwarte grillige banden, vooral vlak voor het afzetten van de eitjes is het achterlijf sterk opgezwollen. De buikzijde van het achterlijf heeft twee gele strepen in de lengterichting. Het kopborststuk is zilverachtig behaard en de poten zijn bruinzwart met geelgrijs gebandeerd. Ondersteboven zittend in het web valt de spin daardoor goed op, maar wordt door veel vijanden juist met rust gelaten vanwege het wesp-achtige uiterlijk. De wespspin is een van de grootste Europese spinnen, en is vanwege de lengte en kleuren moeilijk over het hoofd te zien. Vrouwtjes worden ongeveer 15 mm lang, gemeten van de kaken tot aan de punt van het achterlijf, door de grote dikke poten lijkt de spin aanzienlijk groter. Mannetjes zijn dofbruin en veel kleiner, ze worden maximaal 5 millimeter. Vanwege hun geringe grootte worden de mannetjes maar zelden opgemerkt.
Het mannetje kan hooguit twee keer paren omdat hij bij het paren een van zijn twee genitaliën in het vrouwtje laat zitten. Dat verkleint de kans dat andere mannetjes zich succesvol kunnen voortplanten met het vrouwtje. Mannetjes weten een onsuccesvolle bevruchting te vermijden door een maagdelijk vrouwtje te verkiezen. Zo'n vrouwtje scheidt een specifiek feromoon uit dat opgepikt wordt door mannetjes. Na de paring wordt hij echter ingesponnen en later opgegeten door het vrouwtje zodat een tweede paring eerder uitzonderlijk is. Hij dient het vrouwtje tot voeding, wat de ontwikkeling van zijn nageslacht ten goede komt. Als het mannetje geluk heeft is het vrouwtje pas verveld, dan zijn haar kaken nog zacht en maakt hij de grootste kans om te paren zonder opgegeten te worden voor zijn sperma is afgegeven.
Een mannetje leeft ook aanzienlijk korter, nadat hij volwassen is maar een paar dagen. Ongeveer een maand na de paring, rond augustus, worden de eitjes afgezet in een enorme, gelige eicocon. Een cocon bevat honderden eitjes en wordt door het vrouwtje bewaakt tot ze sterft. Ongeveer een maand nadat de cocon is gesponnen komen de jonge spinnetjes uit het ei, maar verlaten de cocon pas in maart van het volgende jaar. Deze cocons kun je zien in de winter: ze zijn zo groot als een golfbal, donker gestreept en hangen tussen grashalmen.

Wat bijzonder om deze spin gezien te hebben. Hij komt oorspronkelijk uit het Middellandse Zeegebied, maar heeft zich verspreid naar het noorden, ook in ons land waar hij pas opdook na 1980!

Dit drukke kleine bruine vlindertje is het hooibeestje (Coenonympha pamphilus) :


Hij behoort tot de zandoogjes. De bovenzijde is licht oranjebruin met een, vooral bij de vrouwtjes, opvallende kleine zwarte vlek aan de punt van de voorvleugel. Zittend is vaak alleen de bruingrijze onderkant te zien. De mannetjes bezetten een territorium en maken patrouillevluchten. De vliegtijd is van februari tot en met oktober. Het zijn slechte vliegers waardoor je ze meestal laag boven het maaiveld ziet vliegen.


Ik naderde de bomen waar vorig jaar veel rupsennesten in zaten en besloot om te keren. Ik stak de weg naar Soerendonk over en liep rechts langs de Buulder AA. Een meer donkerder en beschaduwd gebied, maar met wel diverse plekken waar veel zonlicht bij kan en dus ook een varieteit aan insecten is te zien.

De Buulder AA: ook hier was het looppad niet gemaaid en stond het gras erg hoog:




Welke plant dit is daar ben ik nog niet achter.....


De wolfspin:


Meestal te vinden in een stooisellaag zoals hier. Zijn nachtactief.

De roodpootschildwants (Pentatoma rufipes) :


Hij wordt ook wel boswants genoemd. De roodpootschildwants is te onderscheiden van andere schildwantsen door zijn halsschild, dat bijna rechthoekig is, zijn 'schouders' zijn vierkant. Zijn kleur is donkerbruin.

Dit kleine beestje draagt de naam Selandria serva:


Ze behoort tot de familie van de bladwespen. Ze is maar 6-8 mm groot, heeft een fel oranje lichaam met een zwarte kop en borststuk. De poten zijn ook oranje en de vleugels hebben donkere stigmata's.

Van de plant van even eerder heb ik nog een andere foto:


Waarneming herkent hem nu als de grote waterweegbree (Alisma plantago-aquatica). Deze plant komt voor in de modder of het ondiepe water van sloten, meren en plassen. Hij wordt 20-100 cm hoog en heeft drie kroonbladeren. De bloemen zijn bleekroze tot wit en zijn geplaatst in kransen die een rechtopstaande pluim vormen. De bloei is van juni tot de herfst.

De schorpioenvlieg, een vrouwtje :


De mannetje krullen hun achterlijf nl. helemaal omhoog.

Toen zag ik weer een sprinkhaan, die prachtig werd beschenen door de zon:


Ik had eerder in dit blog al verteld dat het determineren van sprinkhanen niet heel erg eenvoudig is. Na veel googlen en vergelijken met foto's op andere sites denk ik dat het de goudsprinkhaan (Euthystira brachyptera) zou kunnen zijn, of een krasser (Chorthippus parallelus), allebei behorende tot de veldsprinkhanen. Ik wacht maar af wat Waarneming er van zegt. 


Maar mooi is ie wel!


Ik kwam aan bij het bloemenveld nabij het kasteeltje Cranendonck:


Wat een prachtig gezicht! Het is een onderdeel van Bee Deals.Verschillende partijen werken samen om van de gemeente Cranendonck een bijenparadijs te maken. In deze deal hebben ze maatregelen vastgelegd om het leefgebied voor deze insecten te verbeteren.


Rode soldaatjes:


Gewone honingbij:


Om de akker met authentieke fruitbomen is een hek geplaatst:


De veldtrechterspin (Tegenaria agrestis):



Deze spin maakt een niet-klevend web in de vorm van een tunnel met aan het eind een trechter. In de trechter wacht hij tot er een prooi in verzeild raakt:


Muurwesp:


Herfstvlieg:


Een vlieg die veel op de gewone kamervlieg lijkt. Maar zijn leefwijze is heel anders. Ze komt zeer algemeen voor van maart tot november; in de zomer uitsluitend in het vrije veld. Hier leven de volwassen vliegen van honing, stuifmeel en honingdauw, een afscheidingsproduct van bladluizen. Verder treft men ze aan op muren, schuttingen en hekken, waar ze veelal in de zon zitten. Men noemt hem ook wel de ‘face fly’, omdat hij de gewoonte heeft om rondom de kop van rundvee en paarden te zwermen. Dat komt omdat ze worden aangetrokken door zweet. Ook van ons mensen. Maar voor het vee zijn ze dus een ware kwelling. Ze zitten op secreties rondom ogen, mond en neus van koeien en paarden. Grootte is 6 - 7 mm. Het borststuk heeft 4 donkere striemen; het achterlijf is geel met een zwarte rugstreep. Het vrouwtje is minder geel dan het mannetje en bij het mannetje zijn de ogen opvallend groot: ze grenzen bovenop de kop bijna aan elkaar. Het vrouwtje heeft veel kleinere ogen.

Uiterlijk
Sleedoornstruik:





Gewone doolhofspin (Agelena labyrinthica): een spin die enorme trechterwebben creëert tussen gras of lage vegetatie om zijn prooeien te vangen:


En weer terug naar de auto over het mooie pad langs de Buulder AA:





maandag 1 juli 2019

Wandeling langs de Buulder AA en Buulderbroek: kleine ijsvogelvlinder en phaegheavlinder gezien

Vandaag een wandeling dicht bij huis: langs de Buulder AA bij Molenheide. Het was 20 graden met afwisselend zon en wolkenvelden. De akkerranden staan vol met mooie wilde bloemen:














Franse veldwesp:


Honingbij:


Bruinrode heidelibel, vrouwtje:




Bruinrode heidelibel:


Bleke grasmot:


Dambordvlieg:


Daarna ging ik nog even het Buulderbroek in. Daar zag ik vandaag de kleine ijsvogelvlinder. En dat is bijzonder want hij was  in de jaren negentig zeldzaam, dat kwam door de verdroging en het dichtgroeien van bosen (zijn leefgebied). Nu is hij nog vrij zeldzaam en dus kwetsbaar. Door gericht natuurbeheer is hij zich goed aan het herstellen. De waardplant voor deze vlinder is de wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum):


Een prachtige wilde plant die bloeit van juni tm augustus, maar soms ook nog langer, en later komen er rode bessen aan de plant:


De Kleine ijsvogelvlinder (Limenitis camilla)  komt voor op open plekken in vochtige loofbossen zoals hier. De soort heeft 1 generatie van begin juni tot midden augustus met een piek tussen 21 juni en 19 juli. De vrouwtjes zetten de eitjes afzonderlijk af op de bovenkant van bladeren van wilde kamperfoelie, die zich meestal in de halfschaduw op 0,5-2 m hoogte bevinden. De rupsen voeden zich met de toppen van de bladeren en laten de bladnerf intact. Voor de overwintering spinnen de half volgroeide rupsen een zijden tentje met behulp van bladeren. In het volgende voorjaar voeden ze zich met verse uitlopers van de waardplant. De verpopping gebeurt tegen een stengel van de waardplant. Mannetjes verdedigen een territorium vanuit een hoge boom langs brede bospaden.


Deze plek hier is uitermate geschikt voor deze vlinder en het is geweldig dat ze die plek gevonden heeft: een bos met een hoge luchtvochtigheid en een vochtige bodem. Met brede en zonnige paden met halfbeschaduwde kamperfoelie voor de eiafzet en bramen voor zijn eten (nectar). Op de open plekken gaan ze lekker in de zon zitten.




Het is is een vlinder uit de onderfamilie Limenitidinae van de familie Nymphalidae, de vossen, parelmoervlinders en weerschijnvlinders. De grondkleur van de bovenkant van de vleugels is bij het mannetje zwart en bij het vrouwtje donkerbruin. De witte middenband is op de voorvleugel in het midden onderbroken. Op de onderkant van de achtervleugel loopt aan de buitenkant van de witte middenband een dubbele rij donkere vlekjes. De voorvleugellengte is 22-29 mm.


De rups ervan ziet er zo uit:

plaatje wikipedia

Het weer heeft enigzins wat invloed op de aantallen die we zien. Is het voorafgaande jaar koel geweest in de vliegtijd, dan zie je het jaar erop minder van deze vlinders. Dat komt omdat de vrouwtjes warmte nodig hebben om te kunnen vliegen en hun eitjes af te kunnen zetten. Weinig neerslag in de vliegtijd heeft vermoedelijk een positief effect op de aantallen. In Nederland werden meer exemplaren waargenomen na droogte in de zomermaanden. Hopenlijk zien we ze dus in grotere aantallen dit jaar.

Naast deze prachtige vlinder zag ik nog een prachtig vlindertje, de Phaegheavlinder (Amata phegea), ook wel melkdrupje genoemd:


Zijn waardplanten groeien lager bij de grond, zoals weegbree, zuring, waldsro, paardenbloem. Het is een dagactieve nachtvlinder uit de familie van de spinneruilen.  De rupsen ervan zien er zo uit:

Rups
plaatje wikipedia


Zowel de voor- als de achtervleugel is inktkleurig blauwzwart met enkele halfdoorschijnende witte vlekken. Op het achterlijf bevinden zich één of twee gele banden en de antennen hebben witte uiteinden.
Is te vinden in open bossen, op bospaden en bosranden. Vliegt van eind mei-half augustus in één generatie. Is overdag actief en bezoekt bloemen.


En dit vlindertje heeft een niet zo aardige naam: het is het groot dikkopje (Ochlodes sylvanus):




Het is een dagvlinder die te vinden is in allerlei beschutte, vrij vochtige graslanden en ruigten. De onderkant van de achtervleugel is geelachtig, met duidelijke lichte vlekken. Het mannetje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een duidelijke geurstreep in de vorm van een langgerekte S. Het groot dikkopje heeft geen kommavlek.


De vliegtijd is van begin juni-half augustus in één generatie. De vlinders voeden zich met nectar van onder andere gewone braam, dophei en akkerdistel. De mannetjes voeren 's morgens vaak patrouillevluchten uit. 's Middags vertonen ze territoriaal gedrag, vaak vanaf steeds dezelfde uitkijkposten. Een vrouwtje dat op zoek is naar een geschikte plaats om de eitjes af te zetten, vliegt laag boven de vegetatie. Wanneer een geschikte plant is gevonden, gaat ze op een van de buitenste bladeren zitten en zet aan de onderzijde één eitje af. De meeste eitjes worden afgezet op beschutte plaatsen in een vrij hoge grazige vegetatie.


Ik zag ook nog andere insecten, zoals deze libelle, dit is de tengere pantserjuffer (Lestes virens): een relatief kleine groene juffer, herkenbaar aan de gele onderkant van het achterhoofd met een scherpe grens naar groen bovenop het hoofd. Vliegtijd: juni tm oktober. Dit is een mannetje: die heeft aan het uiteinde een blauwe berijping:


herkenning: (plaatje  natuurdcihtbij):

Tengere pantserjuffer borststuk

En een mooie actiefoto van de gewone slobkousbij (Macropis europaea): 


Het is een kort en breed gebouwde bij met weinig beharing, en veel te vinden op de grote wederik, zoals hier te zien is, waar hij zowel pollen als plantaardige olien verzamelt. Deze plant komt o.a.voor langs oevers van beken. Mannetjes gebruiken de plant ook als slaapplaats. Mannetjes maken patrouillevluchten langs de drachtplanten, de vrouwtjes steken bij het bloembezoek de achterpoten omhoog wat op deze foto's toevallig leuk te zien is:




Vliegtijd is juni tm augustus. Verkeerd maaibeheer (maaien rond eind mei/begin juni) vlak voor de bloei van de grote wederik is de oorzaak van een plaatselijke teruggang.


Het was een leuke wandeling vandaag. Ben verheugd twee mooie en bijzondere vlinders gezien te hebben.