donderdag 31 oktober 2019

Wandeling nabij Putberg Soerendonk

Vandaag een kleine wandeling gemaakt nabij en op de Putberg bij Soerendonk.
Ik was laatst naar het Soerendonks Goor geweest en was daarna een beetje in dat gebied rond gaan toeren met de auto. Dit gebiedje ligt tussen de Strijper AA en de Buulder AA. Er liggen veel akkerlandjes en weides. Zie mijn google maps kaartje:


De witte onderbroken lijn geeft de grens aan van de Putberg. Ik reed voor het Soerendoncks Goor langs over de Roerdomp. Links en rechts van de weg de Roerdomp liggen weilanden. Ik zag er reigers, zwanen en andere kleinere weidevogels. Hier zitten ze dus, gewoon lekker rustig in de weilanden. Leuk hoor! Ik heb ze echter niet kunnen fotograferen omdat ik in de auto zat. Enkele omgevings impressies van Streetvieuw:




Bij de T-splitsing met de Witsemsedijk zag ik een bordje Rustgebied. Hier ging ik rechtsaf en bij punt X ben ik uitgestapt om te kijken hoe het daar was. Parkeren is hier lastig, het kan alleen maar in de wegberm, en dat is niet echt veilig. Bij dit punt, er ligt een sluis, kon ik wel goed de auto parkeren. Ik ben over de sluis gegaan, het bosje ingelopen. Echt goed begaanbaar was het echter niet, veel bramenstruiken en het was er behoorlijk nat.




Ik was benieuwd waar dit paadje naar toe leidde......










Almost there.....


Toch wel een leuke beloning na al dat struinen door de struiken:


Jammer dat ik de telelens niet bij me had:


Thuis nog maar eens goed uitzoeken waar ik precies moet zijn in dit gebied!

Vervolgens doorgereden naar de Putberg. Voor deze wandeling zie mijn andere blog:

Heide/bos wandeling bij de Putberg te Soerendonk

Vannacht hadden we de eerste nachtvorst. Dus het was wel koud om zo vroeg te wandelen, het was slechts 5 graden, maar de helderblauwe lucht en het zonnetje maakten veel goed. De keuze voor de wandeling van vandaag was de Putberg in Soerendonk.


De Putberg is een klein maar mooi heidegebied. Staatsbosbeheer duidt dit natuurgebied aan als: "De Putberg". Op oude kaarten wordt dit hele gebied echter aangegeven als "De Heide" en enkel de heuvel in dit gebied genoemd als de Putberg. Het is een grotendeels omheind heidegebied waar de schaapskudde van de Groote Heide haar kempische heideschapen inzet bij het beheer van het Leenderbos en de Groote Heide en haar onderkomen in de schaapskooi te Soerendonk heeft. Die schapen staan in de winter op stal en gaan in het voorjaar naar de heide. Het seizoen begint met het begrazen van de uitgerasterde heide van de Putberg en de graslanden aan het Goor van Soerendonk en zo rond half mei gaan ze ‘echt’ aan het werk met de herder. Dan worden ze verplaatst van het Goor naar de Groote Heide. De rest van het seizoen graast de grote kudde (355 schapen) dan op de Groote heide en de corridors van Staatsbosbeheer. Sinds 1981 zorgen deze schapen voor de instandhouding en uitbreiding van de heide.

Vandaag waren ze hier dus niet te zien. Maar ik begin mijn blog met een foto van deze schapen van de site: 

paarse heide met schapen

Overzichtskaartje in google maps van mijn wandeling:


Nabij slot Cranandonck ligt aan de Strijperdijk aan de overkant een parkeerplaats, waar ik de auto heb geparkeerd. Vandaaruit kun je rechts over de picknickweide naar het bos, maar ook het pad rechtdoor volgen naar de heide:


Ik liep door het klaphekje en vervolgens over een smal paadje rechtdoor:


Van half augustus tot half september staan de anders wat groen-bruine heidevelden met prachtige paarse kleuren in bloei. Maar daarna is het snel gedaan met de paarse kleurenpracht:


De heide bruint nu steeds meer van paars naar bruin. Je kunt hier goed zien dat op kale zandige plekken de heide voor een groot deel wordt overgenomen door het Pijpestrootje. Dat verschijnsel noemt men "vergrassing" van de heide. Misschien is het wel handig eerst even eea te vertellen over onze heidevelden. Ik vind het altijd fijn om iets te weten over de plekken waar ik wandel, dat verklaart vaak een hoop van wat je ziet of waarom. Maar voor mij is dat meestal dus achteraf, omdat ik dan pas informatie opzoek. Maar het is altijd leuk voor de volgende keer dat ik er dan weer kom.

De heide op de zandgronden in het binnenland van ons land is een kunstmatig, door de mens geschapen milieu. Het is een zgn. cultuurlandschap: dwz het is ontstaan door begrazing en afplaggen van zandige gronden waardoor voedingsstoffen werden onttrokken aan de bodem. Er kwamen altijd al wel heidevegetaties voor maar de grote boomloze heidevelden en de zandverstuivingen zijn ontstaan door de intensivering van de schapenteelt gedurende de Middeleeuwen. Dat heeft men door stuifmeelonderzoek kunnen ontdekken.

Op de droge heide zoals hier, groeit vnl. struikheide (Calluna vulgaris) en bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Verder komen er korstmossen waaronder Rendiermos- en bekertjesmossoorten voor, zoals je op sommige foto's van mij zult zien. Karakteristieke struiken zijn de brem (Cytisus scoparius) en de jeneverbes (Juniperus communis).

Op de natte heide groeit dopheide (Erica tetralix) en pijpenstrootje (Molinia caerulea). Andere soorten van de vochtige heide zijn ronde zonnedauw (Drosera rotundifolia), gagel (Myrica gale), klokjesgentiaan (Gentiana pneumonanthe) en beenbreek (Narthecium ossifragum).

De flora die voorkomt op vennen en hoogvenen op de heiden is bijzonder te noemen. Daarbij is structuur een belangrijke factor: het karakter van de heide moet open blijven, maar plekken met open zand, pijpestrootje en wat verspreide bomen en struiken bieden de dieren wel een grotere keuze aan micromilieus om te zonnen of te schuilen, dan grote uniforme stukken heide. Als er dode bomen op de heide blijven liggen schept dat ook geschikte milieus voor allerlei bijzondere dieren. Ook dit zie je terug op mijn foto's.

Daarnaast is het zonnige en warme microklimaat van de heide is essentieel voor de aanwezige reptielen en insecten. Je ziet veel specifieke insectensoorten, zoals de hoornaarroofvlieg, de bijenwolf, sluipwespen, mestkevers en allerlei specifieke sprinkhanen en vlinders. Nu dus niet omdat de zomer voorbij is.
Wat zoogdieren betreft komen voor: hazen, konijnen, vossen en verschillende soorten muizen. Ook reeën en andere herten komen vaak uit het naburige bosgebied om er te grazen.
Afhankelijk van de droogte van de heide komen er ook veel amfibieën voor, zoals heikikker, bruine kikker en rugstreeppad.
Daarnaast is heide vooral belangrijk voor reptielen zoals de zandhagedis, de levendbarende hagedis, de hazelworm, de gladde slang, de ringslang en de adder. Adder en levendbarende hagedis hebben een voorkeur voor vochtige heide. De zandhagedis en de gladde slang komen bijna uitsluitend op heideterreinen voor. Als je een adder of ringslang wilt zien, heb je de meeste kans deze zonnend op een pluk pijpenstrootje of bochtige smele te vinden. Daar zijn ze gek op.
Wat vogels betreft moeten we denken aan de bijna uitgestorven korhoenders, de weer toenemende nachtzwaluw, de roodborsttapuit, de boompieboompieper en de veldleeuwerik. De klapekster is een klauwiersoort die ook flink in aantal achteruitgegaan is door afname van het heideareaal en de achteruitgang van de rest van het agrarische open landschap.

De heiden ontstonden aan het eind van de middeleeuwen. De afgelegen gebieden werden overdag begraasd door schapen die 's nachts in de stal bleven, waarvan de bodem jaarlijks met verse heiplaggen bedekt werd, zogenaamse potstallen. De stalmest werd ieder jaar naar de akkers gebracht, die daardoor geleidelijk werden opgehoogd. Deze vorm van landbouw met de karakteristieke esdorpen en herdgangen bleef tot het einde van de 19e eeuw bestaan. In 1898 was nog ruim 20% van de oppervlakte van Nederland "woeste grond" en die bestond hoofdzakelijk uit heiden.

Door de uitvinding van de kunstmest verminderde de behoefte aan schapenmest en werd het mogelijk om de heiden tot landbouwgrond te ontginnen. Daarnaast werden veel heiden in bos omgezet. Speciaal met dit doel werd staatsbosbeheer opgericht. Ongeveer tegelijkertijd ontstond de belangstelling voor de heide bij natuurbeschermers. Als gevolg hiervan zag staatsbosbeheer af van de bebossing van waardevolle heiden en kocht Natuurmonumenten grote heiden op. Dat had tot gevolg dat aan het eind van de 20e eeuw minder dan 1% van Nederland nog maar uit hei bestond. Alle overgebleven heiden zijn nu eigendom van Staatsbosbeheer, de Vereniging Natuurmonumenten en de Provinciale Landschappen (muv militaire heideterreinen).

Maar het gaat niet goed met onze heidevelden. Door allerlei oorzaken ( recreatie, militaire activiteit, industrie, wegen, bebouwing, intensieve veehouderij, verkeer) is het klassieke heidebeeld zoals we het van “vroeger” kennen verdwenen. De heide is enorm aan het vergrassen zoals ik al eerder aangaf. Dat komt omdat er steeds meer stikstof, zwavel en amoniak ipv voedingsstoffen in de bodem komen wat leidt tot verzuring. Daardoor zijn ook veel van de kruidensoorten, korstmossen en mossen aan het verdwijnen. Deze afname van de floradiversiteit heeft direct zijn impact op de planten en dieren.

Het behouden van de heide is moeilijk maar ook een dure aangelegenheid: daartoe moet de heide periodiek geplagd worden. Maar omdat dat zo duur is wordt het vaak achterwege gelaten waardoor dus die vergrassing optreedt en je dus steeds meer bochtige smele en pijpestrootje ziet.
Overigens is dat plaggen wel nadeling voor de fauna van de heide: de structuur van het terrein wordt daarbij ernstig aangetast. Daarom mag t maar met mate worden toegepast. Beter is het om van tijd tot tijd wat opslag van bomen te verwijderen als er niet al teveel vergrassing is. Bij het in één keer machinaal afplaggen van grote stukken heide komen reptielenpopulaties onder druk te staan. Deze dieren geven de voorkeur aan een structuurrijke omgeving waarin naast wat oudere heide ook pijpestrootje en wat struiken en open plekjes aanwezig zijn. Voordat tot plaggen wordt overgegaan moet in ieder geval gekeken worden op welke plaatsen de reptielen het meest voorkomen en moeten deze plaatsen zo veel mogelijk met rust gelaten worden.

De schapen zijn wel een goede hulp om de heide te onderhouden. Maar ook dat mag niet te intensief gebeuren: dat is zeer schadelijk voor de typische heidefauna. Het resulteert in het verdwijnen van het microreliëf  van de bodem. Dat betekent dat de juist zo mooie variatie van droge en nattere heide, hogere en lagere delen, steilrandjes en vennetjes verdwijnen.

Dus al met al: het behoud is vooral afhankelijk van ons als mens maar absoluut niet makkelijk.

En voor wie het naadje van de kous willen weten:

Zuur wordt in de bodem normaal gesproken geneutraliseerd via natuurlijke verwering van mineralen. Dit proces is echter enorm versneld als gevolg van de uitstoot van verzurende stoffen door landbouw, industrie en verkeer. Er is berekend dat de versnelde verwering in de laatste 74 jaar vergelijkbaar is met 8.500 jaar aan natuurlijke verwering. De voorraad aan mineralen raakt snel uitgeput. bv de Strabrechtse Heide is al helemaal door zijn vooraad heen!
Als mineralen verweren, vormen zich nieuwe kleiachtige deeltjes die vaak aluminium of ijzer bevatten en het zuur binden. Daarbij komen nutriënten vrij als calcium, kalium en mangaan. Normaal worden die gebonden door andere bodemdeeltjes, maar omdat er zoveel zuur is, worden die nutriënten verdrongen, en spoelen ze weg.
Als nu de pH-waarde van de bodem onder de 4,5 komt, dan wordt de vorming van kleiachtige deeltjes geremd. En dat zorgt er weer voor dat aluminium en ijzer vrijkomen. En een teveel aan aluminium is giftig voor planten en dieren.
De laatste jaren worden steeds vaker dalende pH’s gemeten, steeds minder calcium, magnesium en kalium, steeds meer vrij aluminium en een sterke achteruitgang van het aantal soorten planten en schimmels.

Ecologen zitten er bovenop. Zij stellen dat deze combinatie van bodemprocessen aan de basis ligt van de massale sterfte van zomereiken die ze sinds een jaar of vijf waarnemen in bossen op de droge zandgronden. Ze ontdekten dat de hoge aanvoer van stikstof, via ammoniak, tot veranderingen heeft geleid in het blad van oar zomereik en struikheide. Hoewel stikstof meer voorradig is, vormen zich in het blad minder aminozuren, de bouwstenen voor eiwitten. men denkt dat dat samenhangt met de verhoogde uitspoeling uit de bodem van mangaan, dat een belangrijke rol speelt bij de vorming van aminozuren. De verminderde aanmaak van aminozuren zet zich door in de rupsen die het blad eten, de vogels die de rupsen eten, en de roofvogels die de vogels eten zoals sperwers. Die voeden zich vooral met kleine zangvogels als mezen, mussen en vinken. Bij sperwers in het zuidwesten van de Veluwe is een afnemend broedsucces gemeten. Onderzochte embryo’s uit afgestorven eieren bleken een vitamine B2-gebrek te hebben, en dat was weer terug te leiden tot een aminozuurtekort.

Een ander effect is de steeds schevere verhouding in de bodem tussen stikstof (in de scheikunde: N) en fosfor (P). Op droge zandgronden gedijen veel soorten juist bij een lage verhouding N:P. Maar vanuit de lucht is er steeds meer stikstof bijgekomen, terwijl fosfor steeds minder beschikbaar is omdat het in een verzurende bodem wordt gebonden door aluminium en ijzer. Deze scheefgetrokken verhouding is een belangrijke factor in het verdwijnen van veel soorten planten en dieren uit heidelandschappen op droge zandgronden.
Het plaggen heeft het allemaal nog erger gemaakt. Bij plaggen wordt de bovenste laag verwijderd waarmee het overschot aan stikstof afgevoerd wordt. De typische paarse struikhei doet het nog wel goed, maar veel kruiden zijn verdwenen. Net als mijten, springstaarten, insecten. De enigste remedie is het terugdringen van de uitstoot van ammoniak! Met dank aan info NRC en Wikipedia. Wat een ingewikkelde toestand is dit toch he!

Het is dus stil geworden op de heide. Over stilte gesproken....ik hou wel van stilte...een andere stilte...niet de stilte die hier wordt bedoeld. Maar de stilte in de zin van effe weg uit de drukke maatschappij, lekker in de natuur. En als de zon schijnt is het altijd zo lekker warm op de heide...heerlijk!
Gaan we nu naar mijn foto's die ik heb gemaakt vandaag. In tegenstelling van wat ik dacht, zag ik zelfs paddestoelen op de hei:

Dit is de bruine ringboleet ( (Suillus luteus):


Hij groeit bij jonge naaldbomen op strooiselarme, droge zandgrond. Er stonden hier idd jonge scheuten van naaldbomen. Hij is eetbaar maar schijnt vrij zeldzaam te zijn. Hij heeft een wat kleverige 5-10 cm grote kastanjebruine hoed. Ik heb hem natuurlijk aangemeld bij waaneming.

Ik zag hier ook veel holletjes van eoa soort wespen of zandbijen. Welke weet ik niet, ik heb geen insecten gezien, die tijd is nu voorbij:


Het kunnen holletjes zijn van grijze zandbijen, wolzwevers of wespbijen. Waarschijnlijk zijn ze van een wilde bijensoort. De meeste wilde bijen leven nl. in droge, bloemrijke gebieden, zoals heidevelden. Het verdwijnen van microreliëf uit het landschap, concurrentie van de honingbij en specifieke plaatselijke verschijnselen zoals verdroging en het dichtgroeien van kale grond heeft het aantal wilde bijen enorm doen afnemen.

Naast de dopheide en pijpestrootje en bochtige smele zag je hier ook allerlei mosjes groeien:


Mossen determineren is niet zo heel makkelijk. Hier een leuke determinatiesite:

Ik denk dat dit het gewoon dikkopmos is; door de rijp die erop zit is het nog moeilijker te herkennen:


Het is hier zo mooi: blik opzij:


Blik achterom:


Achteraan loopt het pad wat omhoog. Of dit nu het eigenlijke punt "De Putberg" is ??


Nog meer bruine ringboleten:




Het gewone fopzwammetje (Laccaria laccata) met zijn roodbruine hoed met gestreepte rand:


Zelfs paddestoelen raken beschimmeld:


Dit is waarschijnlijk een grassoort: het buntgras (Corynephorus canescens):


Buntgras is een goed aan droogte aangepaste grassoort die dicht pollen vormt. De soort staat op de Nederlandse Rode lijst van planten als algemeen voorkomend en matig afgenomen. De plant is zo smakeloos dat hij zelfs niet door schapen wordt gegeten. De grijs-blauwgroene plant wordt 10-35 cm hoog. Hij komt voor op droge, meestal kalkarme zandgronden (stuifzanden):


 Hij groeit ook vaak waar houtkap plaats heeft gevonden. Op die plekken komen heide, buntgras en open zandplekken voor terug. En daar profiteren de zandhagedissen weer van!

Blik achterom:


En toen kwam ik uit op het hoger gelegen punt (A op google maps kaartje) waar je een adembenemend mooi uitzicht had over de heide: 




Hier een paar grove dennen (Pinus sylvestris) :


Grove dennen zijn naaldbomen. Naalden verdampen (in vergelijking met bladeren) heel weinig water omdat ze een veel kleiner bladoppervlak hebben. Door deze aanpassing kunnen naaldbomen goed gedijen op droge, voedselarme grond zoals hier.


Sommige Grove dennen vertonen iets opmerkelijks: op de jonge takken van deze dennenbomen op een open standplaats zie je soms een spoelvormige zwelling die aan één kant bedekt is met een dikke klomp hars. Dat noemen ze een Harsmannetje: een gal, die alleen op Grove den voorkomt gemaakt door de Harsbuilmot (Retinia resinella). Deze mot (ook wel Harsbuilvlinder genoemd) is een donkere bruingrijze nachtvlinder uit de familie van de Bladrollers. Ze wordt 16 à 20 mm groot en vliegt van mei tot juni.
De vrouwtjes leggen hun eitjes op jonge zijtakken van de Grove den. Zodra het eitje uitkomt, begint de rups aan de schors van een takje te knagen. De Grove den probeert haar knagende indringer af te houden door overvloedig veel hars af te scheiden. En net met deze hars, aangevuld met ontlasting en spinsel, bouwt de jonge rups een erwtgrote gal: het Harsmannetje. De rups weet de harsafscheiding zodanig te regelen dat zij in het midden van de gal kan leven. Binnenin de gal bevinden zich twee kamers: één voor de rups (om in te leven en te groeien) en een tweede om haar uitwerpselen in te deponeren. In het Harsmannetje voedt de rups van de zich met dennensappen. Na de eerste overwintering wordt de gal 2 cm groot. Na de tweede overwintering verpopt ze zich. Voordat de vlinder uitkomt, duwt de pop zich half door de intussen zacht geworden galwand naar buiten, zodat de uitsluipende mot niet aan de hars blijft kleven. Hoe bijzonder he! Vroeger gingen mensen op zoek naar de gallen van de Harsbuilmot om met deze harsproppen vuur aan te maken (dennenhars brandt namelijk erg goed). Bij deze gallenzoekers stonden de gallen van de Harsbuilmot bekend als ‘Harsmannetjes’.

Had ik dat nou maar eerder geweten. Volgend keer dus goed kijken op zo'n vrijstaande grove den!

Ik kon hetzelfde pad weer terugkeren maar besloot rechtsaf een pad het bos in te lopen:


Dat bleek een goede keus, want in dit bos stonden veel paddestoelen en zaten nogal wat vogeltjes: vinkjes en koolmezen maar ook de bonte specht.

Dit zwammetje wat wel lijkt op een toef slagroom is een zwetende kaaszwam (Oligoporus guttulatus); een buisjeszwam die voorkomt op dood hout in naaldbossen: ze schijnt in onze provincie zeldaam te zijn!


Ik ben hier even tussen de jonge dennenplantjes en gekapt hout gaan kijken, en zag er veel mosjes en paddestoeltjes:


Zoals deze zalmzwammetjes (Rhodotus palmatus) :


Het is een zeldzame zwam. De naam zegt het al: hij heeft een zalmkleurige, roze hoed die 4-15 cm groot is, waaiervormig tot gewelfd. Hij groeit op de stam van dode loofbomen, vooral Iep-soorten, maar ook op Populier soorten. Vooral de jonge zalmzwammen zijn erg mooi om te zien. Het hoedje is bedekt met een dik, tranparant tot wittig netwerk. Op de steel zitten vaak knalrode guttatiedruppels. Bij het ouder worden spreidt de hoed zich uit en wordt de kleur bleker.


Het sterretjesmos (Polytrichum commune): een haarmos wat vaak voorkomt in vochtige bossen:


Jawel, het kalksmaltandmos (Ditriche flexicaulum) volgens waarneming: het lijkt wel een dik groen tapijt en voelt heerlijk zacht aan als je erop loopt:


En tussen al die zachte kussentjes groeien deze kleine paddestoeltjes: het zijn de schubbige fopzwammetjes (Laccaria proxima):


Men noemt ze ook wel eens de heidefopzwammen. Ze komen algemeen voor bij jonge tot oude loofbomen (berk, eik) en naaldbomen (den) in loofbossen en gemengde bossen, venen en heiden op voedselarme, droge zandgrond.

Een enkel heidestruikje vertoonde nog wat kleur:


Soms ligt er ook een paddestoel op zijn kop, omgelopen door een dier, of gewoon omgeknakt, en op eoa manier heeft dat ook wel wat:


Toen ik hem omdraaide zag ik dat het een bruine ringboleet was: de strogele buisjes zijn hier prachtig te zien en lijken wel op een spons!

En dan waren er ook nog gewone fopzwammetjes (Laccaria laccata): Laccaria betekent "lak" (of glanzende verf), de soortnaam laccata "gelakt" of "lakrood". De naam fopzwam wijst op het enorm variabele uiterlijk van deze paddenstoel: in jonge toestand rood, oranje of rozebruin - afhankelijk van het weer, later dikwijls kleurloos en saai:


Het zag er toch zo gezellig uit, al die paddestoeltjes:


Deze bijzondere verschijning is de franjeporiezwam (Polyporus tuberaster):


Dit is eigenlijk een bijzondere zwam. Zijn veel soorten paddenstoelen sterk achteruit gegaan tgv van de toename van stikstof in onze bodem; deze paddestoel onder andere profiteert daar juist van! Lang geleden zag je hem in het westen van het land maar niet in de bossen op de arme zandgronden in het oosten. Maar de laatste twintig jaar is hij nu ook regelmatig te vinden in de voorheen voedselarme eiken-berkenbossen, van Drenthe tot Brabant. Dat komt omdat deze gronden door vermesting voedselrijker zijn geworden. Maar ook door de opwarming van ons klimaat: de franjeporiezwam houdt nl. van warmte; hij verdwijnt zelfs na september al weer vaak.


De Franjeporiezwam is een zgn gaatjeszwam. Hij heeft aan de onderkant poriën waarin de sporen tot ontwikkeling komen ipv lamellen. Hij leeft van de afbraak van dood hout en groeit op dode takken, stammen en stronken van loofbomen. Zijn naam ontleent hij aan de wat schubbige hoedbekleding die langs de hoedrand overgaat in fijne franje. De hoed wordt niet groter dan 8 cm.

Hij heeft nog iets opmerkelijks: soms vormt hij zwarte vuist- tot voetbalgrote knollen in de bodem, direct onder de tak, stam of stronk waar hij op groeit. Zo'n knol bestaat uit een dichte knoedel zwamdraden, vermengd met ingesloten wortels, stenen en aarde. Wanneer een knol wordt uitgegraven, kan hij nog heel lang daarna ieder jaar weer Franjeporiezwammen produceren. Hoe leuk is dat! (info naturetoday)

Op deze open plek lag ook veel sprokkelhout: een walhalla voor insecten. Ik zag er nog enkele libellen vliegen, ze hadden de perfecte schutkleur dus het was moeilijk scherpstellen: maar het kan niet missen, het is ongetwijfeld de bruine winterjuffer (Sympecma fusca) die samen met de Noordse winterjufferals enige volwassen libellen in de winter voorkomen:


Vrieskou en sneeuw deert ze niet. Ze zijn bruin tot koperkleurig en hebben soms de typische metaalglans en gekleurde ogen van de familie waartoe zij behoren: de pantserjuffers. Ze zijn zo'n 31/2 cm groot. In rust houden ze hun vleugels aan één kant van hun lichaam gevouwen en de pterostigma’s (de gekleurde cellen in de vleugeltip) liggen in de voorvleugel dichter bij de top dan in de achtervleugel. Dingen die je bij geen andere juffersoort tegenkomt.


In de winter vind je ze op kleine heidevelden die beschut liggen in het bos. Ze zitten vaak diep weggedoken in het pijpenstrootje of in het midden van de heidestruik. Ze komen aan het eind van de zomer als imago uit het water tevoorschijn en vliegen dan al snel van het water weg, op zoek naar geschikte plekken om te jagen en (later) om te overwinteren. Dit kan vele kilometers verwijderd zijn van het water waar ze uit zijn gekomen. Ze worden actief bij de eerste warme dagen, soms al in maart of april. De voortplanting is in april en me. De jonge winterjuffers komen tevoorschijn vanaf augustus en vliegen tot in de herfst. Elk jaar zijn er dus twee generaties te zien, één in het vroege voorjaar en één in de zomer. deze behoort dus tot de zomergeneratie.

Ik vervolgde mijn wandeling over een pad midden door het bos, en zag er weer veel paddestoelen. Zoals deze kastanjeboleet met mooie vraatsporen: misschien ben ik de enigste maar ik vind aangevreten paddestoelen hartstikke leuk:




Ze staan vaak in kleine groepjes bij elkaar de boleten:


Voor dit hoopje omhoog gewerkt zand temidden van mos en strooisel heb ik nog geen verklaring gevonden:


Er waren hier veel kleine vogeltjes in de weer:


Maar soms wordt je ook blij verrast als je een vogel HOORT ipv dat je hem direct ziet. Ik hoorde vlak boven mijn hoofd een bonte specht roffelen, ik keek omhoog en zag hem vlak bij me in een afgestorven boomstam, druk in de weer met zijn geroffel:


Meestal vliegen ze direct weg, maar hij had het zooooo druk, dat hij ons niet eens in de gaten had: ik had geen telelens dus ik heb mijn foto wat bijgesneden:




De foto's die ik maak zijn vaak niet de perfecte plaatjes. Daar gaat het ook niet om. Mijn blogs zijn bedoeld om te laten zien wat ik zelf zie op mooie natuurplekjes en wat het allemaal is. De meeste dingen meld ik aan bij Waarneming. Onze waarnemingen zijn belangrijk voor de instandhouding van de biodiversiteit van onze natuur. Aan de hand daarvan kunnen constateringen gedaan worden dat het ergens niet goed gaat of dat soorten afnemen. En kunnen ook beslissingen genomen worden om daar iets aan te doen. Een leuke bijkomstigheid is dat ik al doende mijn kennis van flora en fauna kan vergroten.

Zo dacht ik bijvoorbeeld dat ik hier te maken had met een berkenzwam en gewoon wat schimmel:


Maar na aanmelding bij Waarneming blijkt het een teervlekkenzwam te zijn en de witte schimmel heeft de naam rode heikorst.

Teervlekkenzwam (Ischnoderma benzoinum): een 1-jarige zwam!! die voorkomt op stronken en stammen van naaldbomen. Het is een buisjeszwam. De hoed  is ruig en kort behaard, radiaal gegroefd en meestal met één of twee doorlopende zwarte banden langs de hoedrand:


Rode heikorst (Baeomyces rufus): geen schimmel maar een korstmos! Komt voor op heide en stuifzandgronden: later komen hier hele kleine paddestoeltjes op:


Het is hier zo mooi:




Aan het einde van dit bospad moest ik weer linksaf om weer bij het klaphekje uit te komen. Wat heb ik weer genoten van deze mooie wandeling. De vorige keer dat ik hier was was in april 2012, een ander jaargetijde dus. Nu aan de westelijke kant van dit heidegebied wezen wandelen. En ik kan niet anders concluderen dan dat het in de herfst ook mooi is op de heide!