zondag 25 november 2018

Vossenkeutel in een "zwijnenstal"

Na mijn korte bezoekje aan het Soerendoncks Goor ben ik even verder doorgereden over de weg Kranenveld tot aan het waarschuwingsbord niet verder te gaan omdat de zandweg wel eens onbegaanbaar kon zijn. Zie google maps afbeelding:


Gewoon lekker een stukje over de hei wandelen was het plan, je weet nooit wat je weer zomaar tegenkomt. Het waren geen overvliegende vogels in ieder geval! De titel van mijn blog laat het al raden wat ik dan wel tegenkwam vandaag: een zwijnenstal. Nee geen echte natuurlijk, maar ik begrijp nu waar dat woord vandaan komt. Op het kleine heideveldje waar ik gewandeld had was het een echt rommeltje, veroorzaakt door het gewroet van wilde zwijnen. Zo erg als hier het geval was had ik nog nooit eerder gezien.


Aan de horizon probeert de zon tevoorschijn te komen: hier ligt een fietspad richting Belgische grens:




In de tegenovergestelde richting ligt het fietspad even verderop, ik liep hier het heideveldje op. Links van mij een plaatseijk soms drooggevallen sloot met de kenmerkende wilgenbomen en struiken en veel riet:




Men is hier al bezig geweest met onderhouds werkzaamheden: het baggeren van de sloot:


Sloten moeten nl. voor de aan- en afvoer van water in een goede staat van onderhoud zijn. Daar zorgt vnl. Waterschap De Dommel voor. Zij zorgen voor schoon, voldoende en veilig oppervlaktewater. 
Sommige sloten worden gebruikt om in droge tijden water aan te voeren naar ons gebied. Voor de aan- en afvoer van water is het kort houden van de begroeiing in de sloot belangrijk. Verder kan te veel begroeiing schadelijk zijn voor de flora en fauna in en rondom het water. In de zomer kan verslibbing bijvoorbeeld leiden tot blauwalg, stank en vissterfte en in de winter tot wateroverlast. Voor goed waterbeheer is het dus van belang dat alle sloten goed en op de juiste manier worden onderhouden. Daar is een systeem voor opgezet: het waterschap heeft de watergangen in haar beheersgebied onderverdeeld in twee categorieën: hoofdwatergangen (A-watergangen) en overige watergangen (B- en C-watergangen). Het waterschap is verantwoordelijk voor het onderhoud van de hoofdwatergangen. De aangelanden/eigenaren van percelen aangrenzend aan overige sloten zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van die sloten. Dit zijn de B- en C- watergangen. Waterschap de Dommel onderhoudt de sloten door o.a. te maaien, te baggeren en het snoeien van bomen en struiken. Hierbij wordt uiteraard rekening gehouden met de Flora- en faunawet.
Het waterschap controleert jaarlijks de sloten die water aan- en afvoeren. De inspectie van waterlopen die het waterschap niet zelf onderhoudt, noemt men de schouw. Tijdens de schouw controleren de medewerkers van het waterschap de waterlopen op de onderhoudstoestand: juiste profiel, aanwezigheid van obstakels en begroeiing en doorstroming in 'duikers'. De schouw vindt altijd plaats in januari. Voor die tijd moeten ze particulieren hun zaakjes dus op orde hebben.(info WdD)


Zo mooi die kale knotwilgen:


Een knotwilg is een wilg die enkele jaren na te zijn geplant, op circa 2 m hoogte wordt afgezaagd. Daarna wordt de boom iedere 5-7 jaar geknot door de nieuw uitgelopen takken weg te nemen. De verdikking aan de basis van de uitlopers vormt de knot waaraan de knotwilg zijn naam dankt. Dat gebeurde vroeger vaak aan randen van percelen en omwille van de wilgenten. Nu is daar weinig vraag meer naar. Om de karakteristieke door de mens gevormde wilgen voor het landschap te behouden dienen ze met regelmaat te worden geknot. Dit gebeurt nu vaak door vrijwilligers.
In de humusrijke knot van oudere bomen broeden soms eenden en kunnen ook planten groeien. Snelgroeiende planten als de vlierstruik of de lijsterbes kunnen zo een knotwilg laten splijten. Op mijn foto is te zien hoe zo'n struik de knotwilg bijna geheel omwoekert:


Een knotwilg kan zo'n vijftig jaar oud worden. Ik vind ze bijzonder mooi en ze doen mij denken inderdaad aan tijden van weleer.

Toen ik het open stuk bereikte zag ik in een ogenblik wat een ravage de wilde zwijnen hier hebben aangericht:


Met hun afgeplatte sterke snuit kunnen ze goed de grond omwroeten:


Een wild zwijn is een alleseter. Hij eet voornamelijk plantaardig voedsel zoals eikels, kastanjes, gras, knollen, wortels en truffels, vruchten, bessen en groene plantendelen. Daarom vind je ze vaak in droge en natte voedselrijke loofbossen en gemengde bossen. Hij heeft een duidelijke voorkeur voor eiken- en beukenbossen aangezien daar in de herfst veel eikels en beukennootjes (de zogenaamde ‘mast’) te vinden zijn. Maar ook dierlijk voedsel zoals aas, regenwormen, insectenlarven, amfibieën, vogels en kleine knaagdieren. Meestal wroeten ze met hun snuit in de bosbodem om naar voedsel te zoeken. Voedsel onder de grond kunnen ze op geur vinden. Bij het wroeten komen soms grote kluiten grond los zoals op de foto goed is te zien.

Dit hier was natuurlijk een uitgesproken geschikte plek voor de wilde zwijnen:


Een bosrand met ruige struiken waarin ze zich goed kunnen verschuilen en rusten. Maar een abolute voorwaarde die wilde zwijnen aan een bos stellen is de aanwezigheid van natte/moerassige plaatsen, zoals hier, waar ze in zogenaamde 'zoelen' (ondiepe poelen) modderbaden kunnen nemen. Hier was ook zo'n zoel:


Die modderbaden nemen ze om hun huid en vacht te verzorgen. Na dit bad blijft een laagje modder op hun huid zitten. Door het schuren langs bomen verwijderen ze tezamen met dit laagje ook huidparasieten. De schuurbomen staan dus vaak vlakbij het modderbad, zijn 50-60 cm boven de grond afgeschuurd en door het veelvuldig gebruik verkleurd en gepolijst. Een modderbad wordt gemaakt op van nature natte plekken. Vaak zijn er prenten, schuurbomen met haren, uitwerpselen en wroetplekken in de omgeving te vinden. 

Gezien de omvang van dit gewroet kan dit nooit het werk geweest zijn van enkele zwijnen. waarschijnlijk is het een rotte geweest:


Wilde zwijnen leven nl. in groepen, ook wel rotte genoemd, tot wel dertig dieren. Een rotte bestaat uit een aantal vrouwtjes en hun jongen van het eerste en het tweede jaar. Mannetjes leven vanaf hun derde levensjaar alleen. In de rotte geldt een duidelijke rangorde waarbij de mannelijke dieren helemaal onderaan de ladder staan. 

Wilde zwijnen zijn niet territoriaal. Wel markeren geslachtsrijpe mannetjes hun leefgebied door met hun vacht langs bomen te schuren. Soms zijn tandinslagen in de schors te zien. Wilde zwijnen hebben wel een redelijk vast leefgebied. Er leven gemiddeld 20 dieren per 1000 ha (in het voorjaar). De populatie schommelt sterk en is afhankelijk van de voedselvoorraad in de herfst van het vorige jaar. Na een goed ‘mastjaar’ worden veel meer biggen geboren.

Overdag rust het wild zwijn in dichte dekking, bij voorkeur in droge, jonge ongedunde naaldhoutaanplant. Hij bouwt daar een dagrustplaats of ‘ketel’. Dit is een uitholling in de bodem die ze in de bladlaag of in de kale grond uitschrapen en soms bedekken met takken. In de winter liggen wilde zwijnen vaak met meerdere bijeen in een dergelijke plek en kan je de warme waterdamp zien opstijgen.
Mooie plekken om te rusten:


Jammer dat ik niet op de juiste tijd hier was. Een wild zwijn is nl.  een nacht- en schemerdier, in een rustige leefomgeving kan hij soms ook overdag actief zijn. Op zoektochten kan hij grote afstanden afleggen tot wel vijftien kilometer. 

Dus vandaag heb ik de zwijnen niet in levende lijve gezien, alleen wel duidelijk hun sporen. Die sporen kunnen zijn:
  • wroetsporen
  • veegsporen
  • loopsporen
  • uitwerpselen
  • wissels
  • zoelen
  • kraamkamers
Naast de vele wroetsporen heb ik hier ook wissels gezien:  dat zijn regelmatig of veelvuldig belopen paadjes. Deze wissels zijn 30 cm of meer breed:




Op zijn zoektocht naar voedsel, laat het wild zwijn wroetsporen achter in de humuslaag in bosgebied, in wegbermen, grasland en op akkers. Met zijn snuit en poten krabt hij de bodem open, legt graspollen om en trekt zoden uit. Deze sporen onderscheiden zich van wroetsporen van de das omdat de sporen grover zijn en over een veel grotere afstand voorkomen. Meestal zijn de sporen door meerdere dieren, die tezamen optrekken, gemaakt. En deze sporen waren nogal grof ja:


Ik heb er ter vergelijking even mijn voet bij gezet:




De afdrukken van de hoeven van wilde zwijnen zijn tot 12 cm lang en 5-7 cm breed. Hoe ouder het dier, hoe groter de afdruk en hoe stomper de hoeven. De bijhoeven zijn vrijwel altijd zichtbaar, al kunnen ze bij pootafdrukken van zeer jonge dieren ontbreken. Een zwijn beweegt zich meestal voort in stap en draf met een paslengte in stap van 40 cm. In dit rommeltje zijn ze niet echt heel erg duidelijk maar toch....de omvang is goed te zien:


Hele zoden liggen om:


Veegsporen heb ik hier niet gezien. Aan prikkeldraad, gaas of schuurbomen zijn soms rugharen van het wilde zwijn te vinden. Deze haren zijn stug, dik, tot 10 cm lang en zwart met soms bruine delen. De haren zijn aan de top gespleten.

Dan nog de uitwerpselen. Ik had daar niet specifiek op gelet, maar mijn oog viel wel op een keutel die ik zag:


Ik dacht meteen: die is niet van een wild zwijn, die moet van een das of vos of zoiets zijn. Ik had me nog niet echt goed verdiept in het herkennen van zoogdier-sporen, dus ik lette daar verder ook niet op.

Dus ik ben eenmaal thuis meteen gaan googlen want ik wilde toch wel weten van welk dier die fraaie keutel was.
Uitwerpselen van het wilde zwijn hebben een variabel uiterlijk. Ze kunnen tot 7 cm dik zijn, maar zijn meestal dunner. De kleur hangt af van het gegeten voedsel en varieert van donkergroen, zwart tot geel en bruin- tot geelgroen. Het zijn soms losse, maar meestal in strengen of klonten aan elkaar gekleefde bolvormige, zijdelings afgeplatte keutels, soms halfvloeibaar of gedeeltelijk klonterig. Vaak zijn er duidelijke planten- of dierenresten in te herkennen, zoals dekschilden van kevers of dopfragmenten van eikels en beukennootjes. Nee he, daar lijkt dit niet op. Keutels van wilde zwijnen zien er zo uit:


(foto internet)

Op een herkenningskaart van Vermandel kun je duidelijk zien welke keutels van welke dieren zijn:


Mijn vermoeden was juist: het is de keutel van een vos. 
  • algemeen: gedraaid puntje aan één kant van de drol, bestaat soms uit ‘keutels’ a 3 cm die samen 1 drol vormen, vaak wit/grijs van kleur, dit komt door de botten en haren van bijv. konijnen (een oude drol is wit & droog). raak nóóit een drol met je blote handen aan i.v.m. parasieten & ziektes. Doe je dit wel? Zit dan niet met je ‘vieze’ hand aan open lichaamsdelen en was je handen grondig en z.s.m.!
  • inhoud: haren, stukjes bot en soms ook: schildjes van kevers e.d. en restjes bessen/vruchten
  • afmetingen: +- 5-10cm lang en +- 1,2-2cm dik
  • geur: vers kan de drol ‘normaal’ stinken, droog is hij geurloos, de urine van een vos is zeer sterk ruikend
  • waar te vinden: op verhogingen als boomstronken en graspollen en langs paden
Wat leuk dat ik een keutel van een vos heb gespot. De vos zelf was natuurlijk veel leuker geweest, evenals een rotte wilde zwijnen, maar helaas, ik moet het vandaag doen met enkel de sporen. Het is mss een leuk idee om die kaart uit te printen en in mijn fototas te doen. Dan kan ik meteen kijken wat het is.

Nog even een paar foto's:









En weer terug naar de weg waar de auto stond met foto's van alle windhoeken:

Richting westen:


Richting zuiden, Belgische grens:


Richting noorden (Soerendonk):




De ingang naar het heideveldje:


Ondanks dat ik de dieren zelf niet heb gezien vandaag was het toch wel een leuke wandeling. Grappig dat ik een vossenkeutel heb gespot en om eens echt met eigen ogen te zien wat wilde zwijnen doen in hun leefgebied.

Het blijkt dat in vroegere tijden hier al veel wilde zwijnen voor kwamen: hier een fraai fragment uit het boek Lind dè is de sgonste plats:

" Edelhert of wild zwijn worden nog genoemd in de Salische Wetten (6e - 8e eeuw) van de Franken. In het 'Placcaet op 't Stuck van de Jacht in de Baronnie ende Lande van Cranendoncq I Heerleykheyt Eynd­hoven I Dorpen Woensel/ Buydel/ Soerendonckl Maerhese/Strijp/Stratum ende Gestel' (1680) verbiedt Willem Hendrik, Prince van Orange ende van Nassau en Baron van o.a. Cranendoncq, aan ieder,een 'van wat staet en qualiteyt hy sy' het jagen op 'eenigh grof Wildt, root of zwart'.
Zowel edelherten als wilde zwijnen kwamen dus toen hier ook nog voor. Het uitgebreide plakkaat stelde zeer strenge regels en vorderde strenge boeten
op overtredingen om te voorkomen "geheel verderf ende vernietiginghe van de voorschreven Jacht/Weyerije ende Visscherije ende daerom ten hoogste nodigh is daer innen tydelyck te voorsien".

Sinds 1826 was het wild Zwijn zelfs op de Veluwe afwezig tot Prins Hendrik in 1907 daar weer een aantal zwijnen binnen het raster uitzette. Nu komt het wild zwijn voor in gevestigde populaties op de Veluwe, in Limburg, Oost-Brabant en bij Nijmegen.

In Nederland heeft het wild zwijn geen natuurlijke vijanden. Elders in Europa zijn beren, wolven, lynxen en oehoe's natuurlijke vijanden. In Nederland zijn de grootste bedreigingen het verkeer en de jacht. Voor het wild zwijn geldt buiten de aangewezen standplaatsen op de Veluwe en Nationaal Park de Meinweg een nulstandbeheer. Dit betekend dat de soort buiten de standplaatsen niet mag voorkomen en daar wordt afgeschoten. Meer informatie hierover is hier te vinden. Binnen de toegestane gebieden wordt preventief afgeschoten om doelstand te behouden en landbouwschade te beperkten. Momenteel vindt er discussie plaats over het al dan niet vasthouden van dit nulstandbeheer omdat zwijnen in tal van gebieden in Nederland voorkomen.

Veel jonge zwijnen sterven in hun eerste maanden door onderkoeling. Minder dan 10% van de jongen haalt de leeftijd van drie jaar. Vanwege hun vele gewroet in akkers zijn wilde zwijnen niet geliefd bij landbouwers. Elektrische draadrasters aangevuld met veeroosters (waar de zwijnen niet overheen kunnen lopen) en wildakkers (akkers met maïs speciaal voor wilde zwijnen aangelegd), zijn goede oplossingen om schade te voorkomen. Ook kunnen aanrijdingen in het verkeer voorkomen worden door bermen langs wegen te verschralen waardoor het wild zwijn daar niet langer gaat wroeten op zoek naar voedsel.

De volgende site bewijst ook dat er in deze regio veel wilde zwijnen voorkomen:

https://www.natuurtoezicht.nl/wp/verscherpte-strijd-tegen-het-wilde-zwijn-in-soerendonk/

Volgens keer maar eens tegen schemertijd op deze plek gaan kijken: gagrandeerd dat ik ze dan zal zien!

donderdag 22 november 2018

Kasteeltje Cranendonck, omgeven door herfstpracht maar ook nog bloeiende zomerbloemen

Tot slot ben ik vandaag nog even gaan wandelen bij het kasteeltje Cranendonck. Ook daar was het erg rustig: praktisch geen vogels gezien, geen insecten, geen dieren. Maar een herfstwandeling is op zich altijd mooi. Kijk maar eens naar dexe kleuren:




Wat wel heel bijzonder was: normaal staan in deze tijd van het jaar, let wel het is 22 november!!!, geen zomerbloemen meer in bloei, maar zie wat ik nog zag bloeien:






Ongelooflijk...voor deze tijd van het jaar. Dat komt natuurlijk door de warme temperaturen, ook nu in de afgelopen dagen van de herfst:




Normaal staat dit zijloopje van de Buulder AA vol met water, nu staat ze droog en is gevuld met bladeren:


De enigste paddenstoel die ik vandaag heb gezien groeide op een boom:




De mooie Buulder AA:






Een korte wandeling vandaag, maar ik heb genoten van de herfstpracht.

Kraanvogeltrek...ook boven Soerendonks Goor?

Vandaag wilde ik kijken of ik het geluk had een kraanvogel te spotten en besloot om daarvoor een  bezoekje te brengen aan het Soerendonks Goor in Soerendonk. Op facebook volg ik Staatsbosbeheer en daar zag ik een bericht dat hier onlangs ook enkele kraanvogels zijn gespot:



Geluid van de kraanvogel: https://www.youtube.com/watch?v=4L9Adm1xpxM

Het horen en zien van Kraanvogels (Grus grus) schijnt een geweldige indruk op mensen te maken. Ik vond het horen van overvliegende zwanen wat ik onlangs van dichtbij had meegemaakt al heel erg indrukwekkend. Al zou ik ze alleen maar heel in de verte zien of horen, dan zou ik al blij zijn. Want van dcihtbij zien zal niet lukken. In ons land zijn de meeste van de weinige nog overgebleven kraanvogelrustplaatsen beschermd en maken deze terreinen geheel of gedeeltelijk deel uit van een natuurreservaat. Helaas worden ook deze terreinen minder rustig, en worden daar ook steeds minder kraanvogels gezien.
Sinds mensenheugenis hebben de mensen wat met Kraanvogels. Overal ter wereld waar ze voorkomen zijn er legenden, sagen en verhalen over deze bijzondere vogel. De gemeente Cranendonck, waar ik zelf woon, ontleent er zijn naam aan: 'kraan' van kraanvogel en 'donk' van heuvel. Vernoemd naar de omstandigheden van toen ter plaatse. Dus als Cranendonckse moet ik toch echt een keer een kraanvogel gezien hebben!

Hier een prachtig artikel over de kraanvogel-historie: https://hei-heg-hoogeind.dse.nl/historie_gebied/willem%20iven/kraanvogels/ivens;_kraanvogels.htm

Het Soerendonks Goor, in het brongebied van de Strijper Aa, werd ondanks heftige protesten in 1957 ontgonnen. Die onderneming werd geen succes. Twintig jaar later werd de ingreep teruggedraaid. Sindsdien krijgt de natte natuur hier weer de nodige levensruimte. Het is een moerassig gebied met een groot ven. In de winter zijn er veel eenden en reigers, waaronder de grote zilverreiger. Aan de rand van het ven staat een vogelkijkhut.


Binnen in de kijkhut hangt een affiche met daarop foto's van alle soorten vogels die hier voorkomen:


He wat jammer nou, de kraanvogel staat er niet bij....maar je weet maar nooit.....
Het zijn er toch nog heel wat: 41 soorten verdeeld over het hele jaar.

Ik heb helaas geen telelens, dus mijn foto's zijn van een beetje veraf. Eerst een panorama overzicht van het ven van links naar rechts:








De lucht was grauw en grijs, maar met een beetje geluk brak de zon toch nog door. Er zaten meer vogels dan de laatste keer dat ik er was en de vogels kwetterden allemaal door elkaar. Om de vogels een beetje te kunnen herkennen heb ik sommige foto's uitvergroot:


Hier zijn enigzins goed herkenbaar de Knobbelzwanen te zien en de grote ganzen met zwarte kop en hals zijn de Grote Canadese ganzen (Branta canadensis) :


Ze zijn makkelijk te herkennen aan de  zwarte kop en zwarte, lange hals. Typisch voor deze soort zwarte ganzen is de witte band van de keel tot over de wangen. De zwarte hals gaat over in een witachtige borst. Het verenkleed is bij beide geslachten gelijk. De lichaamslengte bedraagt 55 tot 100 cm. Ze overnachten op het water en eten overdag, zowel op het water als op het land. Hun voedsel bestaat voornamelijk uit grassen, zaden en graan. Ook nuttigen ze soms dierlijk voedsel zoals de eieren van de visdief, vliegen en schelpdieren zoals het nonnetje. Het vrouwtje legt 4 tot 8 witte eieren, die ongeveer 30 dagen worden bebroed. 


De grote Canadese gans is een gans uit Noord-Amerika en Canada. In Nederland is de soort regelmatig terug te vinden; het gaat meestal om ooit ontsnapte volière- en parkvogels. Vanaf de jaren 1975 is de grote Canadese gans als broedvogel in Nederland te vinden. De soort kruist nogal eens met brandganzen en kleine Canadese ganzen. Daardoor zijn er allerlei mengvormen te vinden, die herkenning soms wat lastiger maken. De grote Canadese gans is geregeld te vinden op vennen in Brabant  in vennen, veenmoerassen en waterrijke graslandgebieden.
In het oorspronkelijke leefgebied is de soort een echte trekvogel: broedvogels uit Canada en de noordelijke staten van Amerika trekken in het najaar naar de zuidelijke staten en de Golf van Mexico. In Europa levende grote Canadese ganzen trekken niet of nauwelijks. In de zomer, vanaf juni tot in september, vormen zich grote groepen ruiende vogels op open water (plassen, meren en rivieren). Deze 'ruitrek' is de enige migratie die onze broedvogels ondernemen.
Door grazen en vertrappelen veroorzaken Canadese ganzen schade aan gewassen en graslanden in landbouw-, recreatie- en natuurgebied. Door hun mest vervuilen ze ook zwemwaters en plassen. De soort wordt daarom in Vlaanderen en Nederland vaak beschouwd als een invasieve soort. De populatie wordt op veel plaatsen in de wereld beheerd. De Canadese gans in in Nederland dan ook landelijk vrijgesteld wat betekent dat ze onder voorwaarden bestreden mag worden bij schade.

Herken de Grote Canadese gans: https://www.youtube.com/watch?v=8O6Z2HBSHL4

Op deze foto kun je goed zien dat het de Knobbelzwanen zijn:


Makkelijk te herkennen: et zijn grote sierlijke witte watervogels met een geheel wit verenkleed. De poten zijn zwart. Ze hebben een brede, platte, oranje snavel. Het mannetje heeft een grote zwarte knobbel boven de snavelbasis.
Het voedsel van de knobbelzwaan bestaat uit waterplanten en waterdiertjes. Ze zijn met hun lange hals gespecialiseerd in het grondelen naar waterplanten op diepten waar grondelende eenden niet meer bij kunnen. Verder eten ze gras.
Wat de vogeltrek betrfet: een deel van de knobbelzwanen blijven in zachte winters in hun territorium. In de herfst en winter kunnen zich grote groepen vormen. Als het koud wordt, is er wel trek, naar bijvoorbeeld Frankrijk. Vogels uit het oosten komen in de winter naar Nederland. Aan het einde van voorjaar kunnen er groepen onvolwassen vogels te zien zijn die in mei-juni naar de ruigebieden trekken.

Herken de Knobbelzwaan: https://www.youtube.com/watch?v=A429KeVvyXQ

Op deze foto zien we Grauwganzen:


Maar daarvoor moet ik de foto behoorlijk inzoomen:


Ook goed herkenbaar: een prachtige stevige bruingrijze gans, de grootste van alle bruingrijze ganzensoorten. Hals en kop zijn iets lichter dan het lichaam. In vlucht vallen de lichtgrijze voorvleugels op. Ook de ondervleugels vormen een goed kenmerk. Deze zijn tweekleurig: donker met een lichtgrijze voorkant. 
Bij ganzen zijn de kleur van poten en snavel belangrijk: bij de grauwe gans zijn snavel en poten oranje. De snavel is stevig en wordt wel eens vergeleken met een winterpeen.

Herken de Grauwe gans: https://www.youtube.com/watch?v=WN6Fdx7GBjs

Dan waren er nog heel veel kleinere vogelsoorten, maar die kon ik echt niet goed herkennen: had ik nu maar een telelens:


Een klein wadje midden op het ven:


Opeens vlogen enkele vogels op:






Maar veel meer dan vogels in vlucht dan dit kon ik niet maken met mijn standaardlens: haha.....


Dus ook geen overvliegende kraanvogels...helaas. Maar ja, de kans was ook maar erg klein. Maar ooit hebben ze hier wel gezeten, zoals in onderstaand mooi  artikel over de historie van de kraanvogels is te lezen:


citaat:
" Eind oktober 1972 zag Peer Liebregts 's morgens bij; het melken het opstijgen van ca 120 kraanvogels die in het Heike (Heeze) hadden overnacht. Op 20 november 1972 waren er 139 kranen in de Dijksche Heide; hierbij waren nauwelijks 20 jonge dieren. Tegen de avond vlogen er na een harde koude regenbui 80 stuks naar de Kluisse Heide; meester Vugts en onze Frank hebben dat ook gezien. Op 28 oktober van hetzelfde jaar waren er 6 kranen in het Witsem (Soerendonk) en streken tegen de avond 20 kranen neer in het ontgonnen Soeriks Goor. In 1971 werden op 25 oktober 19 over Leende vliegende kranen gezien. Op 19 oktober 1968 waren er 7 kranen in de Kluisse Heide. Eind oktober 1968 verbleven zeshonderd kranen enkele dagen in de Strabrechtse Heide. Ze kwamen veel op een roggeakker vlakbij de hei. De rogge bleek niets te hebben geleden en Sjef Kuysten hoefde geen wildschadevergoeding te vragen".

Voor nog meer info over kraanvogels: 
http://www.kraanvogels.net/