Vleugelschade komt best wel veel voor bij insecten. Vogels kunnen schade goed repareren: door de rui, maar insecten hebben dat niet. Als zij schade hebben aan de vleugels moeten ze het meestal maar zien te redden. Als vliegen de helft van een vleugel missen zijn ze nog wel in staat om te vliegen. De kapotte vleugel heeft minder draagkracht, maar de vlieg compenseert dat door sneller met de vleugels te klapperen. In feite hoeft dat alleen maar met de kapotte vleugel, maar dat gaat jammer genoeg niet: vliegen is nl alleen mogelijk als de vleugels met dezelfde frequentie klapperen. Dus de vlieg moet dan wel met beide vleugels de frequentie opvoeren (10%). Om niet in een "roll" te komen en neer te storten doet de vlieg iets anders nl. de grootte van de vleugelslag aanpassen. Het lijkt een beetje op een roeibeweging: met de beschadigde vleugel maakt de vlieg een roei van voor naar achter en weer terug. De gezonde vleugel maakt tegelijkertijd een kortere roei dan voorheen. Die asymmetrie heft de rolbeweging op. Hierdoor draait de vlieg 10% naar de kant van de kapotte vleugel maar levert wel een beetje aan snelheid in. (met dank aan Resource Wageningen info)
De vlieg op mijn foto lijkt de voor en achtervleugels aan de rechter kant kwijt te zijn. hoe dat mogelijk is......geen idee, beetje vreemd is het wel.
Ik had me altijd al afgevraagd waarom een vliegenlijfje uit zoveel onderdelen bestaat. Op onderstaande afbeelding van Wikipedia kun je zien hoe dat nou precies zit met de vleugels van een vlieg. De vlieg op mijn foto mist dus naast de rechtervleugel ook de rechter achtervleugel (halter, nr 28). Als er 1 of beide halters missen kan de vlieg helemaal niet meer vliegen. Zij zijn belangrijk voor het evenwicht en om snelle manoeuvres te maken.
Het lijf van een vlieg bestaat uit 3 delen: kop, borststuk en achterlijf.
Het borststuk bestaat ook weer uit 3 delen die elk aan alle kanten (boven, onder en opzij) een beschermende plaat hebben. Het borststuk moet ook wel goed beschermd worden want erin liggen de ademopeningen (10= voorste ademopening en 29= achterste ademopening), aan elke kant van het lijf 1.
De platen die aan de bovenzijde gelegen zijn worden de scuta genoemd en bestaan van voor naar achter uit het prescutum (9), het scutum (11) en het scutellum (14). De platen aan de zijkanten worden de pleura genoemd en bestaan uit het propleuron (17), het mesopleuron (19) en het metapleuron (21).
Verder zitten er aan het borststuk 3 paar poten en 2 paar vleugels. De voorvleugels (15) zijn via de vleugelbasis (12) met het lijf verbonden. Elke vliegensoort heeft zijn eigen aderpatroon in de vleugels. de achtervleugels zijn gedegenereerd tot halters (28). Ze zijn langwerpig en eindigen in een knotsje, zijn erg klein en nauwelijks te zien.
Aan de vleugelbasis zitten ook nog 2 andere kleine flapjes, aan elke kant 2 (onderste en bovenste), de alyptra (13); deze dienen ter bescherming van de halters (achtervleugels). De vorm en aanwezigheid van de calyptra zijn binnen de groep van vliegen een belangrijke determinatiesleutel; bij sommige vliegen ontbreken deze structuren.
Ik vond het leuk om deze anatomie te vermelden omdat eea is op mijn foto goed is te zien, mn het scutellum, de calypers, de beschermplaten.
De snelheid waarmee een vlieg kan vliegen verschilt per soort. De huisvlieg bv kan een snelheid bereiken van ongeveer 2 meter per seconde, waarbij de vleugels tot 200 maal per seconde worden bewogen. Hij hoeft de borstspieren maar een klein beetje te bewegen om de vleugels op en neer te laten gaan. Dit komt doordat de vleugels of omhoog of omlaag staan, een tussenpositie is niet mogelijk. De vleugels schieten door de elasticiteit van het borststuk bij een kleine spierbeweging vanzelf door naar een van de twee posities. Dit wordt wel het klikmechanisme genoemd, waardoor de vleugels tot 600 maal efficiënter kunnen worden bewogen.
Misschien tot slot ook nog wel leuk om te vertellen waarom de vliegen ons meestal te snel af zijn.
Vliegen hebben een gezichtsveld van bijna 360 graden. Ze zien ons dus ook als we ze van achteren besluipen. Bovendien verwerken vliegen visuele informatie veel sneller dan wij. Ze onderscheiden zo’n 300 beelden per seconde, tien keer meer dan het maximum dat wij mensen kunnen behappen.
Vliegen merken bewegingen van bijvoorbeeld een naderende vliegenmepper daardoor ook tien keer eerder op dan ons. Ze kunnen daarnaast ook vliegensvlug ontwijkende manoeuvres uitvoeren, wat ze te danken hebben aan speciale zenuwnetwerken die van hun oog direct naar hun vliegspieren en spieren bij de poten lopen. Direct nadat het visuele systeem een naderend gevaar waarneemt, gaat een signaal van het oog naar deze spieren. En hop, weg is de vlieg.
Bij gevaar verandert de vlieg nl. zijn vliegroute. Komt het gevaar van voren dan gooit hij zijn neus omhoog. De vlieg trekt zo als het ware aan de handrem en versnelt daarna de andere kant op. Komt het gevaar van achteren, dan rolt hij om zijn lengteas, waardoor zijn vliegrichting naar opzij afbuigt. Ook hierbij versnelt hij. Meestal bestaat de ontwijkactie uit zowel opzij rollen als de neus de lucht in gooien. Door deze manoeuvres komt het dier weer in een horizontale positie terecht. De hele ontwijkactie kost hem ongeveer 13 vleugelslagen.
Wil je nu een vlieg niet dood slaan maar wel weg hebben, benader hem dan heel langzaam met een glas, vang hem zo en laat hem dan buiten vrij! Bij langzame benadering treedt de springreflex nl. niet in werking. (met dank aan Quest voor info).