Oorspronkelijk kwam die nooit in ons land voor. Hij komt oorspronkelijk uit het zuiden/zuidoosten van Europa maar door de geleidelijke opwarming van ons klimaat heeft hij zich ook noordelijker kunnen vestigen.
De brandharen die ze bij de laatste 3 vervellingen krijgen laten gemakkelijk los en de oude huidjes blijven in de nesten zitten. De brandharen werken irriterend op de huid en de slijmvliezen van ogen en ademhalingsholtes van mensen. Dat kan klachten geven aan ogen, huid en ademhalingsorganen.
De oude haren kunnen zelfs nog 6 jaar actief blijven en dus nog lang voor overlast zorgen. Omdat de eikenprocessierups een warmte minnende soort is komt hij vooral voor op lanen en bosranden, zoals hier waar ik vandaag liep.
Hier zit een nest zelfs onder aan de voet van de boom:
De rug van de volgroeide rupsen is blauwgrijs en de buik groengrijs. De kop is zwartbruin. Het lichaam is bedekt met lange witte haren. Op de rug heeft de rups enkele segmenten met honderdduizenden korte, gemakkelijk loslatende, brandharen. Dit zijn nauwelijks met het oog waarneembare microharen, en dus niet de lange witte haren die wij zien!!! De volgroeide rupsen kunnen een lengte bereiken van circa 3 cm. Ze leven altijd in groepen. De aanwezigheid van de eikenprocessierups is gemakkelijk te herkennen aan de bolvormige nesten aan de onderkant van de takaanzetten waarin de rupsen overdag rusten en vervellen.
Vergroting:
En alsof dat nog niet erg genoeg is er is weer een nieuwe dreiging: ook weer door de verandering van het klimaat komt na de eikenprocessierups nu ook de dennenprocessierups Nederland binnen trekken. Maar die zit op dennen en niet op eiken. Hij heeft ook nog eens veel meer brandharen: 1 miljoen (de eikenprocessierups heeft er 7000.000). Gelukkig dat er wel minder dennen dan eiken zijn in ons land. Maar in Brabant, Limburg en Gelderland zijn ze er wel in grote aantallen.
De verwachting is dat de dennenrupsen net als de eikenrupsen voor veel overlast zullen zorgen. Maar dat de natuur uiteindelijk zelf zal zorgen voor natuurlijke vijanden. Al zal dat dan nog wel een tijdje duren........
Hier een mooi artikel van Naturetoday over deze rups: https://www.naturetoday.com/intl/nl/nature-reports/message/?msg=24766
De wilde kamperfoelie (Lonicera periclymenum) staat mooi in bloei:
Deze plant is een liaan: dat wil zeggen een houtige klimplant, die in de natuur normaal bomen als steun nodig heeft, net zoals bitterzoet, klimop, bosrank, druif en de hop:
Hier zag ik in het gras de vroege grasmot (Crambus lathoniellus):
hij is slechts 2 cm groot en houdt zich op grasland waar de rupsen in een spinselbuis aan de voet van gras leven. Te zien van met tm september:
Dit is de "witte variant" : de bleke grasmot (Crambus perlella):
Een ven op het laarderheide:
De sluis:
Mooie weerspiegeling van de onstuimige wolken in het water:
Het Koolespeelke:
Deze prachtige vlieg behoort tot de echte vliegen in deze familie...maar ja...welke is het? Daarvoor moet je bij http://www.tuin-thijs.com/ zijn, en dan nog is het moeilijk te zeggen welke het is:
Ik denk dat het de Morellia aenescens is, een donker glanzend vliegje. Het mannetje heeft een sterke kromming van de hindtibia wat vlgs mij op deze foto ook te zien is. Heb hem aangemeld bij waarneming:
Bloesem van de bosbraam die wel 1,5-3 m hoog kan groeien:
De vink (Fringilla coelebs) die ook wel de mooie naam Charlotte kent, die zo mooi kan zingen. Zijn zang, waarvan de laatste tonen de "vinkenslag" wordt genoemd, kent vele dialecten. Het is een vrouwtje want haar onderbuik lichtgrijsbruin:
De 10-80 cm hogeplant met gele bloemen en een donkerpaarse lip is eenjarige halfparasiet uit de bremraapfamilie. Hij is meestal halfparasiet op grassoorten. Op plaatsen waar veel ratelaars groeien is het gras meestal vrij laag.
Parasitaire planten zijn planten die op andere planten groeien en hun voedsel uit deze andere planten halen. Ze maken daarom zelfs geen bladeren of wortels. Hun voedingsstoffen halen ze volledig van hun gastheer. Bij halfparasitaire planten wordt alleen een deel van het voedsel van een andere plant gestolen, vocht bijvoorbeeld. Ze verzorgen meestal wel zelf hun fotosynthese. Hoe bijzonder!
Parasitaire planten zijn planten die op andere planten groeien en hun voedsel uit deze andere planten halen. Ze maken daarom zelfs geen bladeren of wortels. Hun voedingsstoffen halen ze volledig van hun gastheer. Bij halfparasitaire planten wordt alleen een deel van het voedsel van een andere plant gestolen, vocht bijvoorbeeld. Ze verzorgen meestal wel zelf hun fotosynthese. Hoe bijzonder!
Rupsen van de Sint Jacobsvlinder:
Deze vlinder is een dagactive nachtvlinder die eigenlijk het meest in de duinen voorkomt. De rupsen zijn felgeel met zwart gestreept en worden ook wel zebrarupsen genoemd. Ze zijn gespecialiseerd op het jakobskruiskruid. Dit is een giftige plant en de rupsen zijn door het eten ervan ook giftig. Zelf hebben ze er geen last van, maar vogels die zo’n rups eten worden ‘niet lekker’. De kleuren geel en zwart, die we bijvoorbeeld ook bij wespen zien, waarschuwen de vogels al dat ze ze niet moeten opeten. Nu dit kruid ook weer in het binnenland voorkomt heeft de vlinder zich hierheen uitgebreidt:
En tot slot nog wat koetjes in de wei; het is het BWB: het Belgisch witblauw ras:
De naam Belgisch Witblauw komt van de typische kleuren die het dier heeft. De koeienhuid komt in diverse kleuren voor zoals: blauw-grijs, zwart wit, en wit. De meest voorkomende kleuren zijn blauw-grijs en wit.
De Belgische witblauwe is begin 19e eeuw ontstaan uit Shorthorns, Durhams en lokale rassen. Het ras is in 1973 officieel erkend toen het ras in twee type's werd opgesplitst: het vleestype en het dubbeldoeltype. Het vleestype is een dikbilrund met een overmatige spierontwikkeling. Het vlees is mager, mals en sappig dankzij de fijne spiervezels.
De kop is relatief klein ten opzichte van de rest van het lichaam wat een harmonische bouw heeft met afgeronde lijnen, diepe borst en brede rug, gespierde achterhand en weinig dekvet.
Een hoog percentage van de kalveren komt via een keizersnede ter wereld. Oorzaak daarvan is een te nauw bekken tgv fokken op een kleiner skelet. Tegenwoordig wordt in ons gefokt op een ''dikbil'' die zonder operatief ingrijpen kan afkalven.