Vandaag was het nog een dag prachtig weer: 22 graden en een helderblauwe lucht met een lekker zonnetje. Goed weer dus om nog een keer terug te gaan naar het Sarsven in Nederweert waar ik afgelopen maandag ook al was. Zie mijn vorige blogpost.
De auto op dezelfde plek geparkeerd aan de Visdijk en weer dezelfde route gelopen naar het ven met de zwanen. Maar vandaag wilde ik verder naar de zuidkant, waar de kijkhut moest staan.
De schapen die maandag achteraan bij de boerderij stonden waren verplaatst naar het weiland met het grote hek ervoor, en waar je mag wandelen:
Ik liep hier over een echt zand-heidegebiedje.
Het Sarsven maakt zoals ook al in mijn vorige blogpost verteld deel uit van de zgn. Peelvennen. Ze wordt ontwaterd door de Einderbeek met haar zijtakken, die in de Tungelroyse Beek uitkomt. Alle Pelen zijn tegen het einde van de laatste ijstijd ontstaan als een smeltwaterdal in het toendertijd gevormde dekzandland schap aan de zuidoostrand van het Plateau van Weert. Plaatselijk stoven dekzandruggen het dal in, terwijl op andere plekken juist dekzand uit het dal stoof. Hierdoor ontstond een reeks diepe kommen, van elkaar gescheiden door drempels. Tijdens het Holoceen vulden de kommen zich met water, waarin verlanding optrad. Na verloop van duizenden jaren waren de Pelen allemaal opgevuld met laagveen. Bovenop dat laagveen ontstond overgangsveen en uiteindelijk hoogveen. Dat hoogveen groeide vanuit het oorspronkelijke dal omhoog tegen het Plateau van Weert en in het noordoosten vormde het waarschijnlijk ooit één geheel met het hoogveen van de Groote Peel.
Vanaf de Middeleeuwen staken en baggerden de bewoners van omliggende dorpen in de Pelen ten zuidoosten van het Plateau van Weert turf. De Banen dankt zo zijn naam aan de turfbanen, die er ooit dwars overheen gelegen moeten hebben. Wat er na de turfwinning overbleef, was een reeks vennen met daaromheen natte heide en op de hogere terreindelen droge heide en stuifzanden. De uitgeveende plassen verlandden niet of nauwelijks, want de bewoners van de omliggende dorpen en gehuchten konden vrijwel alle planten die in en rond de vennen groeiden gebruiken: Riet (Phragmites australis) en Mattenbies (Schoenoplectus lacustris) om daken mee te bedekken of stoelen te matten, Wilde gagel (Myrica gale) om bier mee te kruiden en andere planten om ze in potstallen te mengen met mest van het vee, om met dit mengsel vervolgens de akkers te bemesten.
Wat we hier zien is denk ik droge heide met stuifzand. De grond is vrij hard en je voelt de stugge planten onder je voetzolen:
Er zijn hier veel grote vlakken met sterretjesmos te zien: ws. is dit het echt zandhaarmos (Polytrichum juniperinum):
Ik ben echter geen mossenkenner. Dus ik kan het niet met zekerheid zeggen. Mossen determineren is ook niet gemakkelijk. Dit mos komt voornamelijk voor in droge heide en zandverstuivingen.
Zaden van allerlei planten kunnen hier wel goed kiemen. Vannacht heeft het licht aan de grond gevroren, wat op dit plantje goed te zien is:
Dit is het Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare):
Ze bloeit vanaf juli tot en met september met gele bloemen, die schermvormige pluimen vormen aan het einde van de stengel. De bladeren lijken een beetje op varenbladeren. In het volle zonlicht richten zij zich plat naar het zuiden. Als ze gewreven worden geven ze een kruidige geur af. De stengel is enigszins verhout en bovenaan sterk vertakt. Ze kan wel tot 1.20 meter hoog worden.
Hier en daar zag ik sporen in het zand:
Nu zou het leuk zijn als ik wist van welk dier deze sporen waren. Ik ben ook geen echte spoorzoeker haha.... maar het is wel bekend dat het hele Peelvennengebied rijk is aan een groot aantal zoogdiersoorten zoals de das, ree, wild zwijn, hermelijn en bunzing. Door de gunstige ligging in een rustig en weinig bebouwd agrarisch gebied dat bovendien door weinig wegen wordt doorsneden. Het is natuurlijk op deze foto niet echt goed te zien, maar aan de ovale vorm te zien zou het van een vos of das kunnen zijn.
Deze ochtend kwamen veel groepen ganzen overvliegen. Het zijn grauwganzen die hier veel voorkomen. Tijdens de vogeltrek vliegen grauwe ganzen in een V-vorm, waarbij ze het bekende schor klinkende gak-gak roepen:
Het zijn zogenaamde deeltrekkers: sommige trekken weg, sommige blijven in het broedgebied en in Nederland komen 's winters grauwe ganzen uit Noord-Europa.
Het zijn grote grijze watervogels met roze poten, zwarte vlekjes op de buik. De kop is lichtgrijs, de voorvleugel is grijswit. De snavel kan roze of oranje zijn, afhankelijk van de soort.
Wat ook wel leuk is om te vertellen: tijdens de rui waarin de ganzen niet kunnen vliegen zoeken ze een goed heenkomen in rietlanden. Ze kunnen dan zo veel riet (vooral de wortelstokken) consumeren dat de verlanding door riet wordt tegengegaan.
Ik ging nog even een kijkje nemen aan het ven:
Voornamelijk zwanen hier:
Ik kan en mag niet dichterbij komen, dat recht is alleen voorbestemd aan de natuurbeheerders hier. Het is nl een rustgebied. Dus ik kan niet gaan kijken wat hier allemaal groeit. Maar de fauna wordt in veel documenten over dit gebied uitvoerig beschreven.
Eigenlijk heeft dit gebied een rijke historie wat watervoorziening en gebrek betreft.
Al in 1296 had Weert gebrek aan water en mocht vanaf dat moment water aftappen uit de Abeek bij Bocholt (Belgie). Dit water werd via de Weerterbeek naar Weert geleid. Nadat er in Weert en Nederweert afvalwater van brouwerijen, blauwververijen en zuivelfabriekjes op was geloosd, werd het water via een beek naar De Banen en vandaar naar de andere Peelvennen geleid.
In die vennen werd het water ook nog eens voor allerlei doeleinden benut, zoals het kweken van vissen en medicinale bloedzuigers en het roten van vlas (blootstellen aan water om de vezels te laten vrijkomen). De wateraanvoer via de Weerterbeek was voor Weert zó belangrijk, dat deze gemeente continue een veldwachter langs de beek liet patrouilleren om te voorkomen dat onderweg kostbaar water zou worden afgetapt door bewoners van de streken waar de beek doorheen liep.
Nadat de Weerterbeek in de 19de eeuw werd doorsneden door de Zuid-Willemsvaart, werd steeds meer water uit dat kanaal afgetapt en werd de beek geleidelijk overbodig. Begin 20ste eeuw werd de afwatering van de Peelvennen sterk verbeterd door de aanleg van de Einderbeek met diverse zijbeken, sloten en greppels.
Door de opkomst van kunstmest verdween het oude heidepotstalsysteem omstreeks diezelfde tijd en werd de voedselarme omgeving van de vennen vrijwel volledig ontgonnen tot akkers en graslanden. Aan het oogsten van planten uit de vennen en van de venoevers kwam een einde en door de combinatie van de genoemde factoren ontstonden in enkele decennia brede kragen met Riet en andere moerasplanten in de Peelvennen en struwelen en broekbossen eromheen.
Als gevolg van ontginning, eutrofiëring en verdroging gingen de natuurwaarden gestaag achteruit. Aan het eind van de jaren tachtig waren de natuurwaarden van de vennen grotendeels verdwenen.
Herstelmaatregelen in de laatste 20 jaar hebben gelukkig geleid tot een spectaculaire terugkeer van tal van (zeer) zeldzame planten en dieren.
Ik vervolg mijn wandeling naar de kijkhut die hier ergens moet staan. Daar kwam dan eindelijk het loopbruggetje naar de uitkijktoren in zicht:
Zeer waarschijnlijk zijn hier omstandigheden dat het er zo nat is dat je er niet kunt lopen. Ik zal nog eens vaker terug gaan om te kijken hoe dat zit. Voor nu kon ik lekker door het heidegebiedje wandelen. Er ligt een laag gaas op om te voorkomen dat je uitglijdt als het hout nat is, de brug is aangelegd door het Limburgs Landschap:
Dit soort dingen vind ik nou leuk, het geeft me een gevoel van avontuur. Blikje achterom:
Ik zag het al, nu is het er vrij droog, maar als het niet zo droog is staat er meer water en kom je zonder dit bruggetje echt niet bij de kijkhut. Nog een klein stukje te gaan: aan de rechter kant veel riet:
Aan de linker kant ook, veel riet en lisdoddes:
Aangekomen aan de oever van het ven waar de kijkhut staat: wat is het mooi hier:
Maar ik moest eerst nog een klein stukje door het bos:
Mooi verscholen: een eenvoudige kijkhut maar des te onopvallender:
Er stond nog een infobord maar daar was niet veel meer van te lezen:
Eenmaal bovenop de kijktoren had je een prachtig uitzicht, ik stond hier zo'n beetje aan het zuidelijkste deel van het Sarsven: blik rechtvooruit:
Blik naar rechts:
Wat een rust:
Volgend keer een verrekijker meenemen. Er zaten nu niet veel vogels, dus ik verliet de uitkijktoren weer:
En vervolgde de wandeling door het bospad:
Nog geen paddenstoelen te zien in dit mooie bosje.....behalve dan dit opzichtige bundeltje Sombere honingzwammen (Armillaria ostoya):
Niks sombers aan als je de tot eerste paddestoelen behoort die zich laten zien in de vroege herfst. Het is een algemene paddestoel in ons land die te zien is van september tm november. Ze heeft grote hoeden die wel tot 10 cm groot kunnen worden. De kleur is bruin met donkere schubjes en een donker gestreepte rand en een witte ring op de steel. Je ziet ze in bundels staan op stam en wortelbasis van loof- en naaldbomen, en ook wel op stronken op zandgronden.
Het is een parasitaire paddestoel dwz dat de boom waarop hij groeit doodgaat. De schimmel ondergronds kan km's groot zijn en wel 1000 jaar oud worden. Hiermee is deze schimmel het grootste organisme ter wereld!. Ze verdient dan m.i. een wel iets spectaculairdere naam!
Mijzelf even laten vereeuwigen op dit leuke loopbruggetje:
Ik heb nog even gekeken of hier achteraan nog een pad liep maar dat was niet zo. Ik had de grens met een kavel van een particulier bereikt:
Ik ben toen terug over het bruggetje nog eens linksaf het bos ingelopen om te kijken of ik om het ven heen kon lopen. Maar dat is allemaal rustgebied. Je kon alleen nog door het bos lopen. Ik had het idee dat ik dan snel aan de rand van dit gebied zou komen, en dat was ook zo: voor mij lag de Houtsberg:
Ik ben toen weer terug gelopen naar het heidegebiedje. Weer vlogen tientallen ganzen over, ze leken van de Banen af te komen (ligt achter de bosrand) en vlogen over het heidegebiedje richting zuiden. Tijdens het vliegen roepen de ganzen voortdurend met elkaar. Je hoort ze vaak al van verre aankomen:
Ganzen zijn groot en zwaargebouwde watervogels. Ze zijn zijn gespecialiseerd in het grazen en leven meer op het land dan andere watervogels. Daarvoor hebben ze sterke, vrij lange poten, die midden onder het lichaam staan . Hierdoor kunnen ze goed lopen. Na de broed en de rui blijven ze in groepen bij elkaar om te herstellen. In Europa leven twee geslachten: Anser (Grijze ganzen) en Branta (Zwart-witte ganzen). De grauwe gans behoort tot de Anser. Het vrouwtje noemen we een gans, het mannetje heet eigenlijk een ganzerik, gent of gander. Ze kunnen wel 30 jaar oud worden.
Er kwamen er steeds meer bij:
En circelden met elkaar wat rond tot blijkbaar iedereen er was die mee wilde:
Het was een rommeltje in de lucht:
Ze waren bezig groepjes te vormen. Groepen ganzen vliegen nl. bijna altijd in een V-vorm. Door zo te vliegen verbruiken ze minder energie. Ze kunnen dan gebruik maken van de opwerveling die volgt uit de vleugelslag van de voorganger. De voorste vogel heeft het dus het zwaarst, maar de ganzen wisselen regelmatig van plaats. Ze kunnen tot wel op een hoogte van 9 km vliegen (dus ook bij koude temperaturen), dat is bijna zo hoog als de tophoogte van een vliegtuig. Ze zijn gevoelig voor turbulentie in lucht en water.: ze voelen de sterke veranderingen vooraf aan en reageren daar op, door b.v. neer te strijken.
Vliegen kost ganzen slechts 10% meer energie als zwemmen of lopen. Daarbij zijn de vliegsnelheden tussen de 60 en 90 km/u. Het formatievliegen levert nog eens 25% extra energiebesparing op. Normaal maakt een gans ongeveer 90 vleugelslagen per minuut. In de V-linie ongeveer 60.
Hoe ze het doen weet ik niet, maar uiteindelijk hadden zich kleine groepjes gevormd. Het blijkt dat oudere ervaren ganzen tijdens de lange trektochten de weg wijzen:
De sierlijke vlucht van de grauwe ganzen als ze eenmaal een groepje hebben gevormd is adembenemend om te zien:
Nergens in Europa vind je zoveel ganzen als in Nederland. De meeste zie je in de winter. Ze komen dan naar zuidelijke gebieden om te grazen op de kwelders en de weilanden. Jaarlijks overwinteren meer dan 2 miljoen ganzen in Nederland. Tegenwoordig zijn er in de zomer ook veel ganzen in ons land.
Veel ganzen zijn trekvogels, die in het hoge noorden broeden en in zuidelijker streken overwinteren. Sommige soorten vliegen zo twee keer per jaar zo'n 5000 kilometer. Grauwe ganzen vliegen 1200 km vanuit Noord Scandinavië. Begin oktober komen deze ganzen in Nederland aan. De Waddenzee vormt samen met het deltagebied de belangrijkste overwinteringsplaats voor de brandgans, grauwe gans en de rotgans. Overdag is er voldoende voedsel te vinden in de kwelders en graslanden en 's nachts biedt het water een veilige slaapplaats. Vanaf half maart vliegen de meeste grauwe ganzen weer naar hun broedgebieden in Scandinavië. Maar niet alle ganzen gaan 's zomers naar het noorden. Er zijn Grauwganzen die hier blijven om te broeden ipv in noordelijke landen, maar er zijn ook grauwganzen die hier overwinteren ipv zuidelijkere landen. Waarschijnlijk komt dit omdat ze paren hebben gevormd met de boerenganzen die hier altijd verblijven. In 2008 broedden er 13 soorten ganzen in Nederland, waaronder grauwe ganzen en brandganzen.
Halverwege het heidegebiedje staat een bankje, geplaats door de Vogelwerkgroep Nederweert. Dat bankje staat er niet zomaar. Je hebt hier sowieso een prachtig uitzicht maar ik denk dat het daar geplaatst is vanwege de vogels die hier voorbij trekken:
Zoals vandaag de vele ganzen en eerder deze week de zwanen. Dat is prachtig om te zien. Goed idee....zo kun je rustig dit schouwspel bekijken:
De vereniging bestaat sinds 1993 en is opgericht door een aantal vogelaars. Met als doel de bescherming van vogels in hun natuurlijke omgeving. Zij tracht dit te bereiken door onderzoek, archivering, verstrekken van gegevens aan derden, nestbescherming, voorlichting en educatie. Ze hebben een mooie website:
https://www.vogelwerkgroepnederweert.nl/
Ik ging er lekker even zitten om uit te rusten en wie weet zou er weer een groepje zwanen overvliegen. Maar helaas......
Achter mij lag een groot stuk akkerland:
Een stuk land waarop worteltjes werden verbouwd, gezien er hier en daar een worteltje was blijven liggen:
Toen zag ik ook de pootafdrukken in het zand:
Het dier heeft zich hier onder het prikkeldraad door toegang verschaft tot de akker (platgelopen gras):
Wat leuk om te zien. Vaak zie je afdrukken alleen als de grond nat is, of in de sneeuw, maar een plek waar verder niemand komt laat natuurlijk ook zijn sporen zien:
Het spoor was alleen vlak langs de kant....ik was benieuwd welk dier dat geweest kon zijn.....ik denk van het zelfde dier waarvan ik midden op het heidegebiedje ook al sporen zag: de das waarschijnlijk. Gezien de breedte van de afdruk. De das is een nachtdier en schuifelt met zijn neus aan de grond in zijn territorium rond, op zoek naar langzaam bewegende prooien en plantaardig voedsel. Het is een alleseter. Een slechte jager en hij eetalles wat hem direct voor de neus komt. Door zijn luidruchtige manier van foerageren ontsnapt vrijwel alles wat alert is. Hij eet daarom voornamelijk regenwormen, die hij 's nachts in weilanden en open gebieden opspoort. Verder eet hij bosvruchten, gevallen fruit, noten, eikels, knollen, maïs, koren, paddenstoelen, knaagdieren, slakken, kevers en hommel- en wespenbroed. In bermen, weilanden en graslanden wroet hij naar kevers en insectenlarven, wanneer die gedurende een paar weken in het voor- en najaar onder het gras zitten. Dus...alle kans dat dit het werk van een das was. Bovendien bouwt hij zijn burcht tussen tussen struiken en in heggen en houtwallen. Zoals hier!!!
Rond het bankje stond nog wat ander natuurschoon: dit is het Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare):
Vroeger werd de plant gebruikt als middel tegen wormen bij mensen en vee, vandaar de Nederlandse naam. De botanische naam Tanacetum is vermoedelijk afgeleid van het Oud-Griekse woord athanasia (onsterfelijk). Het heeft deze naam waarschijnlijk te danken aan het feit dat de bloemen niet gemakkelijk verwelken en lang hun gele kleur behouden, maar het kan ook duiden op een soort levensdrank die ervan gemaakt werd. Vulgare betekent gewoon of algemeen voorkomend.
Deze bloem lijkt er wel een beetje op maar heeft naast het bolle bloemhoofdje een krans van gele straalbloempjes. Het is het Sint Jacobskruid (Jacobaea vulgaris):
Het is een zeer giftige (voor mens en dier) pioniersplant die zich snel verspreidt doordat een volwassen plant 75.000 tot 200.000 zaadjes kan produceren, die in een vruchtpluis door de wind worden meegevoerd en op open plekken in het gras makkelijk kiemen. Je ziet ze dan ook veel:
De prachtige bloem van de Keizerskaars (Verbascum phlomoides):
Het Duizendblad (Achillea millefolium):
De geslachtsnaam is afgeleid van Achilles, die duizendblad met zijn legers meenam voor de behandeling van krijgswonden. In het volksgeloof van de Middeleeuwen werd de plant ook een beschermende kracht toegedicht tegen spoken en de duivel. Hiervoor moest hij onder de dorpel van het huis worden neergelegd.
Struikje in wording:
Tot zover het eerste deel van mijn wandeling. Ik had nog geen zin om naar huis te gaan, het was zo'n heerlijk weer, dus ging ik terug naar het hoofdpad en ging daar rechtsaf, richting de Banendijk. Een goed aangelopen breed pad in het tussengebied van het Sarsven en de Banen loopt naar de grote weg. Zie kaartje google maps:
De Banendijk heet zo omdat vroeger hier een "baan" gelopen heeft tussen de turfvennen.
Voor afwatering en transport van de turfwinning werden vaarten en kanalen gegraven. Particulieren echter staken ook turf en voerden dat af met karren via de uitgespaarde "peelbanen". Iedere boer groef hier turf op zijn eigen (of jaarlijks gepachte) stukje grond, waardoor veenputten (eendagsputten) van verschillende grootte en vorm ontstonden. Sporen van de peelbanen en vaarten zijn tot op de dag van vandaag vooral nog goed zichtbaar in Nationaal Park De Groote Peel.
Op het eerste open gedeelte waren nog veel libellen te zien: de late Bruinrode heidelibellen (Sympetrum striolatum) deden zich tegoed aan het zonnetje, zittend op de houten palen. Als ze wegvlogen kwamen ze telkens weer op dezelfde plek terug, net zoals ze dat doen aan het water. Dat gaf mij mooi de gelegenheid om ze te fotograferen. Ze waren totaal niet bang en bleven mooi zitten; je kon wel merken dat ze alles goed in de gaten hielden: hun grote ogen rolden alle kanten op, een mooi gezicht:
Ze vliegen van juli tot oktober:
De echte libellen hebben voorvleugels die iets kleiner zijn dan de achtervleugels. Echte libellen houden hun vleugels in rust wijd gespreid als ze zitten, of soms zelfs naar voren zoals hier. Juffers houden de vleugels schuin omhoog bij elkaar of een beetje gespreid. Daaraan kun je dus ook zien dat het een echte libelle is:
Uitvergroot: wat een koppie he! Het opvallendste aan de kop zijn de samengestelde ogen, die uit 10.000 tot 50.000 facetjes bestaan. Hiermee nemen ze bewegingen waar, het bovenste gedeelte ziet scherp op afstand en het onderste dichtbij. Om licht en donker te kunnen onderscheiden hebben ze nog drie enkelvoudige ogen. Hoogstwaarschijnlijk functioneren ze als een optisch evenwichtsorgaan. De vervorming van de antennes stelt ze in staat snelheid te meten. Met de forse monddelen kunnen ze hard bijten, maar deze worden alleen gebruikt voor het kauwen op insecten:
Wat is het toch een ongelooflijk mooi insect:
Ook leuk om hem eens van bovenaf te fotograferen:
Vrouwtje van hetzelfde soort:
Ik had beide libellen aangemeld bij Waarnemingen en ze zijn goedgekeurd. :-)
Dan wordt de begroeiing wat dichter:
Aan de rechterkant stonden de schapen, ik baande mij een weg tussen de bramenstruiken om dichterbij ze te komen:
Misschien is dit het Kempisch heideschaap: een vrij hoogbenig ongehoornd rank schaap, dat sterk doet denken aan het Veluwse heideschaap. Het werd gehouden ten zuiden van de grote rivieren op de heidevelden van Brabant en Limburg. Dankzij de Stichting Het Kempische Heideschaap (opgericht in 1967) is het ras voor uitsterven behoed.
In dit geval weet ik niet of het gewoon schapen zijn van een particulier of dat ze zijn ingezet voor het herstel van dit gebied.
Als heide en stuifzanden nl. sterk vergrast zijn levert het beweiden met schapen onvoldoende resultaat op. Dit geldt in ieder geval voor het terugdringen van m.n. het pijpenstrootje. Opvoeren van het aantalschapen tot meer dan 2 per ha leidt meestal tot vertrapping van vooral oudere heidestruiken. Hierdoor ontstaan open plekken waarvan vooral grassen profiteren en waar berken gaan kiemen. Herstelbeheer wordt daarom meestal uitgevoerd met hoefdiersoorten die veel biomassa kunnen afvoeren en struwelen kunnen openbreken. Hier zijn vooral runderen en paarden toe in staat. Vooral pijpenstrootjevelden kunnen door runderen worden teruggedrongen. Geiten worden soms gericht ingezet om de opslag van houtachtigesoorten terug te dringen. Naast begrazing, zijn maaien, plaggen of kappen beproefde middelen. Vooral in de meer kwetsbare vochtige of natte vegetaties zijn deze beheersvormen beter dan begrazing. Als het herstelbeheer eenmaal met succes is uitgevoerd dan kunnen schapen worden ingezet, eventueel in combinatie met runderen of paarden. Schapen zijn vooral geschikt voor het fijnere werk, het onderhoud van herstelde, soortenrijke en open begroeiingen.
Ze waren iig niet gewend aan mensen; schapen zijn doorgaans erg nieuwsgierig maar hoe dichterbij ik kwam, hoe sneller ze van me wegliepen:
Toen zag ik aan de linkerkant de paarden lopen, waarvan ik eerder deze week al vanaf de Banendijk een glimp had opgevangen:
Maar ik was vooral blij verrast dat ik het derde smeedijzeren kunstwerk had gevonden wat geplaatst is door de werkgroep smeden van Openluchtmuseum Einderhoof. Deze droge plek temidden van de vennen blijkt één van de belangrijkste Nederlandse vindplaatsen te zijn van bewoning uit de Oude en Midden Steentijd, zoals ik al uitgelegd heb ik mijn vorige blogpost. Het kunstwerk hier stelt een Tjongerjager en een reuzenhert voor:
De twee boomstammen en de tegel op de grond geven je uitleg:
Voor meer informatie zie mijn blogpost:
De paarden waren in tegenstelling tot de schapen helemaal niet mensenschuw. Je zou ze zo kunnen aaien maar er werd duidelijk gevraagd dat niet te doen, dus dan doen we dat ook niet. Het waren prachtige paarden, ze poseerden zo leuk dus kon ik mooie foto's van ze maken:
Ze kunnen hier op de Banen vrij rondlopen :
Hier eindigde het doorgaande wandelpad tussen de Banen en het Sarsven en bereikte ik de Banendijk. Even overgestoken, de overkant leek ook erg mooi om te wandelen: het is een deel van het gebied de Houtsberg:
Meteen aan het begin rechts van mij ligt een laagte, een ven wat geheel droog is komen te staan:
Verderop aan de linkerzijde lag een maisveld:
Hoezo......oog voor kleine dingen....hoe is het mogelijk...dit trof ik echt zo aan:
Dat vennetje was echt kurkdroog:
Misschien iets voor een andere keer. Ik keerde weer om en volgde dezelfde weg weer terug naar de auto. De paarden waren intussen naar een grasweide gelopen:
Dit vond ik zo merkwaardig , ik had geen idee wat ik hier zag:
Het was geen overblijfsel van na de bloei of iets dergelijks. De takken waren van een wilde roos en deze pluizenbal is de zgn. Mosgal, slaapappel, bedeguar of rozengal: een zgn plantparasiet; het wordt veroorzaakt door een slechts 3mm groot galwespje: Diplolepis rosae:
afbeelding internet
Die maakt tot ongeveer 5 cm grote gallen met haarvormige, vertakte uitgroeisels.
Als de rozengal nog groen is lijkt het wel een bal van mos vandaar de naam mosgal. In het najaar als ze van groen naar mooi rood beginnen te verkleuren vallen deze prachtige gallen op tussen de rozenstruiken:
afbeelding internet
Deze hard aanvoelende rozengallen komen vooral voor op de hondsroos (Rosa canina) en wilde bosroos (Rosa arvensis). De meeste en de grootste mosgallen groeien op de uiteinden van rozentakken. Kun je mooi zien op mijn foto. Er zijn er ook die op de bladeren groeien, maar die blijven een stuk kleiner.
In de maand mei zetten de galwespen hun eitjes af. Als je enkele maanden later een slaapappel middendoor snijdt, dan zie je dat deze bestaat uit verschillende kamers waarin de larven van het galwespje opgroeien:
Deze zullen zich in de mosgal verpoppen om de gal het volgende voorjaar te verlaten om op hun beurt eitjes af te zetten op rozenstruiken in de buurt. De gallen tref je bij voorkeur aan bij planten met een verminderde weerstand na een stresstoestand van bv. snoei, droogte, wateroverlast. Heel bijzonder dit. Dat zo'n klein wespje zulke grote gallen kan maken!!! Voor de zekerheid heb ik het toch maar even aangemeld bij waarnemingen.
Prikkeldraad hekken vind ik altijd mooi om te fotograferen:
Ik liep nog een keer voorbij het smeedijzeren monument:
Hier schijnen veel fruitbomen te staan:
Volop besjes en bramen te zien:
En weer terug bij de auto. De enigste plek om de auto veilig te parkeren bij deze ingang van dit gebied was bij het enige huis wat hier staat voor de voordeur:
Nog een leuke verassing voor we weer huiswaarts keerden: op de auto zat een insect wat ik nog niet eerder had gezien. Ik dacht na veel googlen dat het een Achaius Oratorius was (sluipwesp) dus ik had hem aangemeld bij waarnemingen. Maar ik kreeg een correctie: het is de Apethymus serotinus: een bladwesp:
De bladwespen of zaagwespen zijn een onderorde van de vliesvleugeligen, met zo'n 6000 soorten. Bladwespen onderscheiden zich van andere vliesvleugeligen door de brede verbinding van het achterlijf met het borststuk (geen wespentaille) en door hun op rupsen lijkende larven. Soms wordt ook de naam "zaagwespen" gebruikt; die verwijst naar de op een zaag lijkende ovipositor, waarmee de vrouwtjes planten binnendringen voor het leggen van hun eitjes. Grote populaties van bepaalde bladwespsoorten kunnen grote economische schade toebrengen aan bossen en cultuurplanten.
Dit was het verslag met de foto's van mijn wandeling van vandaag. Het Sarsven is totaal anders dan het ven de Banen; het waterpeil blijft er altijd gelijk en de watersamenstelling is ook anders waardoor het voedselrijker is. Er groeit meer riet en er groeien waterlelies op het water. Je vind er niet zulke zeldzame planten als op de banen maar dat neemt niet weg dat het een prachtig landschap is. Ik heb genoten van alle dingen die ik heb gezien. De ganzen, de prachtige paarden die zo dichtbij waren, het bijzondere bladwespje en de rozengal, maar vooral ook de plek waar voorwerpen van de Tjongerjagers zijn gevonden. Toch een historische plek waar ik heb mogen staan!