donderdag 2 mei 2019

Wandeling Hugterheide-Weerterbos

Vandaag was voor een aantal dagen weer de laatste enigzins zonnige dag, dus nog maar even erop uit met de camera. Temperatuur 14 graden maar volop zon in de ochtend, dus dat was mazzel hebben. Het was heerlijk om te wandelen en ik heb weer veel moois gezien!

Eerst even een kijkje gaan nemen bij de uitkijktoren, daar waren twee medewerkers van het Brabants Landschap. Waarschijnlijk voor onderhoudswerkzaamheden aan het bos:


Zo mooi hier....dit doet toch denken aan tijden van weleer?
Een weideveld vol paardebloemen is mooi, maar een veld vol uitgebloeide paardebloemen toch ook?






Het uitzicht was mooi, en ik heb er ook even staan te genieten van de schoonheid en de rust, en de lekkere warme zonnestralen, maar er waren verder geen paarden of vogels te zien:




 Dus  besloot ik om richting bruggetje bij de Oude Graaf te gaan lopen, via de Maarheezergrensweg en de Heugterbroekdijk.

Ik keek vooral naar de plantjes en welke insecten ik daarop zou tegenkomen. Op een brandnetel zat een wants, ik dacht : oh, leuk, een stinkwants. Maar denk nooit...oh dat is gewoon een......., want onder de insecten zijn zoveel verschillende ondersoorten, en elke ondersoort komt weer voor in de voor hem specifieke omstandigheden. Bij aanmelden bij waarnemingen bleek het nl een ruitrandwants te zijn:


De ruitrandwants (Syromastus rhombeus) behoort tot de randwantsen. Hij is geelbruin gekleurd en goed te herkennen aan de verbrede rand van de buik, die het achterlichaam ruitvormig verbreedt. Daar heeft hij ook zijn naam aan te danken. Het halsschild heeft een lichte rand aan de zijkanten.  Het eerste segment van de antenne is lichtbruin, het weede en derde segment zijn roodachtig. Het laatste segment is dikker en donkerbruin. De lengte is 9,5 - 11,5 mm. Dat is allemaal mooi te zien op mijn foto. Je vind ze op warme locaties op planten uit de anjerfamilie. De wantsen zuigen het sap uit de voedselplanten. De nimfen zijn vaak op de grond te vinden. De volwassen wantsen overwinteren in de strooisellaag soms ver van de voedselplant. De vrouwtjes leggen hun eitjes afzonderlijk op de stengels van het voedselplanten of verspreid onder de planten. De nimfen kunnen worden waargenomen in juni tot september, de volwassen dieren van de nieuwe generatie verschijnen vanaf eind juli tot oktober. Dus waarschijnlijk is dit een exemplaar dat als volwassene de winter heeft doorgebracht.

Op de volgende foto staan het kleefkruid en de dovenetel fraai door elkaar heen:


Het kleefkruid (Galium aparine) is een plant uit de sterbladigenfamilie. Hij dankt zijn naam aan het feit dat ze vast blijft zitten aan alles wat er langs strijkt. Dat komt door de vele haakjes die aan de stengel en de vruchten van kleefkruid zitten. Ook de bladeren zijn voorzien van haakjes, maar minder dan de rest van de plant. De vruchtjes blijven ook hangen in de vacht van dieren, waardoor ze over grote afstand verspreid worden.
De bladeren staan in kransen van 7 bijeen. Dat is mooi te zien op de foto. De bloeiperiode is van mei tot oktober met kleine onopvallende (2mm) witte bloempjes waaruit de paarsgroene hakige vruchtjes ontstaan. De plant komt op veel plaatsen voor en kan zowel in de zon als in de schaduw groeien. Op een voedselrijke vochtige bodem vormt de soort matten waardoor andere planten op die plek geen kans meer krijgen. De plant groeit vaak tussen brandnetels, dovenetels en fluitenkruid.

En hier staat ze dus tussen de dovenetel. De dovenetel (Lamium) is een plant uit de lipbloemenfamilie. De naam  komt van de oude betekenis doof = niet werkend, gedoofd. De bladeren en stengels lijken sterk op die van de brandnetel, maar hebben geen netels met mierenzuur. Ze groeien in dezelfde stikstofrijke, niet te droge habitat als brandnetels, bijvoorbeeld in bermen en bosranden. De gelijkenis tussen de twee is daarom een geval van mimicry. De meeste dieren die kennisgemaakt hebben met de brandnetel, zullen de dovenetel met rust laten.
De bloemen zijn geelgroen tot bruingroen. In dovenetelblad of stengels zitten altijd wel wat roodbruine elementen: vlekjes of nerven bijvoorbeeld. Bij brandnetels komt dit nooit voor.

Toen kwam ik ineens bij een boomstobbe een knalgeel zwammetje tegen. Geen idee wat het was. Volgens Waarnemingen is het heksenboter, daar had ik nog nooit van gehoord:


Heksenboter of runbloem (Fuligo septica) is een slijmzwam. Het heeft een fascinerende levensvorm: het bestaat uit een geel plasmodium dat zich kan verplaatsen op zoek naar voedsel of betere omstandigheden. Het laat daarbij een vaak glanzend kruipspoor achter. Hoe grappig is dat! Ze komt voor in verschillende tinten van meestal heldergeel. Het heeft een  onregelmatige kussenvorm van 2-13 cm doorsnede en niet hoger dan 3 cm. Het voelt ruw aan en is sponzig, bros en teer, zegt men, maar kom er maar niet aan want ze kan heftige allergieen veroorzaken. Het komt algemeen voor op dood hout en voedt zich met micro-organismen.

Hier een leuk filmpje: https://youtu.be/pTcv_E7LhpM

Het kan niet ingedeeld worden bij de planten, dieren, schimmels of bacteriën. Uit sporen ontstaan nl microscopisch kleine ééncellige organismen en deze kunnen zich kruipend of zwemmend voortbewegen. Die ééncelligen klonteren samen tot een rondkruipende kolonie en dat is wat men het plasmodium noemt.


De prachtige smaragdlangsprietmot met haar lange sprieten: deze heb ik in eerdere blogs al vaker beschreven:
de lange sprieten en zwarte haardos op zijn kop laten zien dat het een mannetje betreft:


Op de volgende foto's ben ik best trots. Ik kan met mijn standaardlens niet zo goed vogeltjes fotograferen maar hier heb ik een boomklever gefotografeerd die net uit een nestgat uit een eikenboom kwam:


Uitvergroot:


De boomklever broedt van eind april tot juli in boomgaten of spechtengaten. Hij maakt het nest niet zelf, maar gebruikt bijvoorbeeld oude, verlaten holen van spechten. Hij pleistert de ingang dicht met klei vermengd met speeksel zodanig dat hij er zelf nog net doorkan. De broedduur bedraagt circa 2 weken. Waarschijnlijk broedt alleen het vrouwtje en wordt zij tijdens het broeden door het mannetje gevoerd. Beide vogels verzorgen de jongen. Deze vliegen na 24 dagen uit. Meestal is er één broedsel per jaar, heel soms twee. Gewoonlijk bestaat het legsel uit 7 tot 9 eieren, maar soms ook uit slechts 5 en soms zelfs uit wel 11.Opvallend zijn de kleine territoria; meestal niet groter dan 1000 m². In een eenmaal gevestigd territorium blijven ze het hele jaar door en komen er alleen enigszins buiten in de winter, in een tijd van voedselschaarste. Ik heb ze hier al vaker gezien, en dan nu nestelend. Leuk! 





Dit plantje is het Robertskruid:


De plant werd vroeger ook wel stinkende ooievaarsbek genoemd. De vrucht zou lijken op de snavel van een kraanvogel (geranos = kraanvogel). De stijlen blijven aan de zaden zitten en geven de vrucht zo een snavelachtige vorm.


 Dit is de licht giftige maar prachtige kruipende boterbloem (Ranunculus repens):


De kruipende boterbloem  is een plant uit de ranonkelfamilie. Ze vermeerdert zich gemakkelijk met kruipende bebladerde uitlopers die wortelen op de knopen. Hierdoor ontstaat snel een grote bedekte oppervlakte, vandaar de naam.

Langs het zandpad staat aan beide kanten veel van dit plantje: het look zonder look (Alliaria petiolata):


Het is een opvallende plant langs wegen en paden. Vooral als hij helemaal in vrucht staat met veel grote langwerpige vruchten. Als je hem op zo'n plaats ziet, staat ze er vaak over een heel gebied. Dat was hier ook het geval. De plant heeft frisgroene hartvormige bladeren, een lange bladsteel en trossen van viertallige witte bloemen. De geur verraad dat het om deze plant gaat: geen andere plant heeft bladeren die na wrijven zo sterk naar knoflook ruiken. Ik heb het maar niet uitgeprobeerd...ik hou niet zo van knoflook ;-(.


Ik had aan de rechterkant uitzicht op het laatste stuk van de Grashut, waar grauwganzen foerageerden in het weiland:


En hier stonden ook de Exmoorpony's:


Lekker rustig te grazen in het lentezonnetje:


Langs het pad lagen aan weerszijden ook heel veel muizenholletjes, en daar schoot ineens in de verte een muis van rechts naar links over het pad, helaas te ver weg en te snel om hem te fotograferen.


Ik denk dat het een aardmuis was, hij zag er een beetje ruw en donker uit en kon heel hard rennen. Aardmuizen schijnen vaak aan bosranden voor te komen.

Naast de vele muizenholletjes viel me plots een tamelijk grote rups op: ik heb flink moeten googlen om erachter te komen welke rups dit was: het is de rups van de phegheavlinder (Amata phegea):


De rups overwintert in een spinselnest en verpopt in de maand mei onder de grond. Vanaf eind mei vliegt hij tot half augustus in één generatie per jaar.

Deze vlinder komt in onze buurt alleen voor in het Leenderbos en verder in het midden van Limburg en bij Bergen op Zoom. Deze is dus van een enkele zwerver. Vorig jaar zag ik ze in de bossen bij het kasteeltje Cranendonck, ik vond hem toen al een bijzondere verschijning, met zijn zwarte vleugels met witte stipjes en zijn fel gele strepen op zijn lijf, zie onderstaande foto:


Het is een forse rups van 30 mm; bekleed met korte grijze haarborstels op enigszins verheven, zwarte wratten; de kop is roodachtig bruin. Ik had een macrolensje op mijn standaardlens gezet:




De phegeavlinder houdt zich het liefste op langs bosranden, op open plekken in het bos, in lichte, open bossen en op zonnige bospaden zoals hier.


Nog meer look zonder look:





Ik ging rechtsaf de Heugterbroekweg op:


 Waar links in het weiland gedomesticeerde  paarden stonden:


Langs het zandpad groeien vnl veel brandnetels. Ik kijk altijd of er insecten op zitten. Zo zag ik ook dit coconnetje:


Als ik google kom ik uit op een cocon van de zgn bodemzakspinnen.  
Deze spinnenfamilie werd vroeger tot de zakspinnen gerekend. Bij ons komen ongeveer 20 soorten voor. De cocons worden vastgeplakt aan 1 of meerdere stengels. De spinnen zie je meestal niet want de meeste zijn nachtelijke jagers. Het zijn de spinnen die behoren tot het geslacht  Agroeca: dat zijn lantaarnspinnen, zo genoemd omdat de coconnen lijken of lantaarntjes. Twee soorten zijn verantwoordelijk voor de lantaarntjes: de heidelantaarnspin, die tamelijk langwerpige cocons maakt en de grote lantaarnspin die verantwoordelijk is voor de klokvormige lantaarntjes. En laat ik die nu ook toevalig gezien hebben:


De lantaarntjes worden meestal laag in sprietjes en stengels opgehangen en vaak voorzien van zandkorreltjes, zodat ze minder opvallend zijn. Zo'n prachtige cocon wordt ook wel "feeënlampje" genoemd.



Spinnen moeten heel veel moeite doen om hun eieren te beschermen. Ze hebben namelijk geen verharde schaal, waardoor de eitjes gevoelig voor zijn voor uitdroging. Daarom maken veel spinnen  een cocon dat een beschermlaagje vormt rond een groepje eieren. Geen enkele cocon is hetzelfde. Sommige worden door de spin meegesjouwd en andere worden weer omgeven met een speciale laag spinstof wat eruit ziet als prikkeldraad. Maar deze feeënlampjes zijn wel heel erg mooi. Zo te zien is deze leeg:


In de herfst is het spinnentijd. Dan paren de spinnen. De vrouwtjes leggen dan meestel tussen de 100 en 200 eitjes per keer! Eind augustus begin september krijgen we de jonge spinnen te zien.


Tussen de brandnetels staan op veel plekken kleine getale boterbloemen:


Ik vind ze heel mooi met hun felgele kleur en vettige (vandaar de naam boterbloem) look. Er zijn wel 200-600 soorten van!


Ik naderde het stiltegebied: het is hier zooo mooi:


Een bezige akkerhommel bij het hondsdraf (Glechoma hederacea):


Hondsdraf is een kruipende geurige plant uit de lipbloemenfamilie, waarvan de paarsblauwe bloempjes te zien zijn van maart tot juni.  De kleur hangt samen met de temperatuur.

Halverwege deze Heugterbroekweg aan de rechterkant zag ik deze mooie plant, over een lengte van een paar meter verdeeld. Verder heb ik ze nergens anders gezien. Heb het aangemeld bij Waarnemingen; het is de wilde Akelei (Aquilegia vulgaris):


De standplaats van deze planten is op vochtige, beschaduwde grassige plekken en op lichte plaatsen in een loofbos. De plant komt van nature voor in de gematigde zones van Europa en Azië. Vroeger werd de plant ook veel op begraafplaatsen aangeplant. De soort is zeer zeldzaam in Zuid-Limburg, maar komt elders verwilderd meer voor.


Ik heb haar aangemeld bij Waarnemingen, ze wordt daar aangemerkt als zeldzaam!!!


Ze bloeit van mei tot juli met 3-5 cm grote bloemen, die vijf opvallend gepunte paarsblauwe, roodpaarse, roze of witte kroonbladen en talrijke meeldraden hebben. De punt wordt gevormd door een honingklier (nectarie):


Een mooie verschijning:


Wat zie ik toch weer veel moois vandaag. Het is heerlijk om hier te wandelen. Niet alleen de plantjes en de beestjes zijn mooi, het rustgebied straalt ook een enorme rust uit.
Blik naar links:


Ik naderde een moerassig gebiedje, wat nu toch wel erg droog leek te staan:


Een paar impressies:


 Veel riet:


Het was hier zompig:


Maar wel mooi:


Ik hoorde hier enkele kikkers kwaken:


En hoorde er af en toe een in het water plonsen als ik voorbij liep:


Ik hoorde ze vnl rechts aan de rechterkant langs de bosrand:




Mooie weerspiegeling in het water:


Hier kon ik een stuk richting het water lopen en ik zag er sporen in de modder, maar ik kon ze niet thuisbrengen:









Ook hier boterbloemen in de vochtige grond:


Geen kikkers te zien, maar wel de waterviolier (Hottonia palustris), het kleine witte bloempje:


Het is een plant met ondergedoken bladeren die voorkomt in ondiepe wateren. De soort is een indicator voor kwel en verdraagt veel schaduw. Ze hebben lange wortels die in de onderwaterbodem zijn gegroeid. De bladeren vormen onderwater een rozet. De bladloze bloeistengel kan 20 - 60 cm lang zijn. De stengels hebben veelluchtkanalen die de lucht naar de wortls voeren. Het gedeelte dat boven water uitsteekt, de bloemstelen en de kelk zijn klierachtig behaard. De bloemkroon is bleek lila tot wit, met een dooiergele keel. Hier zijn de bloempjes nog maar heel erg klein:


Er groeit hier vanalles. Misschien maar even wachten met determineren tot eea in bloei staat:




Toen kwam ik aan bij het bruggetje over de Oude Graaf:














En weer over hetzelfde pad terug. Deze plant heet het knopig helmkruid (Scrophularia nodosa):




Het is een tamelijk hoge, nauwelijks behaarde plant met een vierkantige stengel. Ze komt voor op vochtige ge, voedselrijke plaatsen, zoals boszomen, kapvlakten en bermen. De bloemkronen lijken op een helm en hebben kleuren die variëren van bruin tot rood, geel en groen. Nu zitten er nog geen bloemen aan, de bloei is van juni tm september. Op de bloemen komen wespen, hommels en bijen af.

Nog eens de waterviolier met zijn mooie witte bloempjes:


Hier houden de kikkers zich op:




Toen zag ik een langpootmug (Tilupa luna) vliegen en volgde hem net zo lang tot hij eindelijk op een plant ging zitten en kon ik een mooie close-up maken:


In Nederland leven wel 56 Tipula-soorten van 1 geslacht langpootmuggen! Waarom dit de Tilupa luna is? Hij heeft nl. 2 witte veegjes in zijn vleugels (bij het uiteinde) waaraan je hem herkent. De bovenkant van zijn achterlijf is grijs met drie zwarte banden. Eén aan elke zijkant en één in het midden. De middelste band kan bestaan uit een serie van onderbroken vlekken of streepjes. De onderkant van het achterlijf is wittig en contrasteert sterk met de zwarte zijbanden. Er is géén zwarte streep over de kop. Hij is ongeveer 20 mm lang, houdt van vochtige bodems: natte bossen, moerassen en oevers. Volwassen dieren zijn te zien van mei tot eind juli. Dit is een mannetje, het vrouwtje heeft een legboor aan het uiteinde.

Ik moest al muggenstift opdoen vanwege de vele muggen, dus ik dacht zal ik ook maar eens een foto maken van zo'n plaaggeest:


De gewone steekmug (Culex pipiens) is in ons land de meest algemene van de 32 inheemse soorten steekmuggen. Alleen de vrouwtjes steken. De muggen maken een zoemend geluid dat je goed kunt horen is als ze dichterbij komen. Dat heeft oa te maken met de voorplanting. Zo kunnen ze elkaar lokaliseren in het donker. Alleen de vrouwtjes maken zoemgeluiden die worden opgevangen door de gevederde antennes van de mannetjes. Iedere soort produceert zijn eigen zoemgeluid zodat verschillende soorten niet met elkaar kunnen paren. Hoe bijzonder! Dit is een mannetje, herkenbaar aan de gevederde antennes. 


Een steekmug heeft een naar voren wijzende zuigsnuit die ongeveer half zo lang is als zijn lijf. Eigenlijk zijn dit de kaken en de lippen van de mug die geëvolueerd zijn tot zeer geavanceerd stekend en zuigend orgaan. De vleugels zijn langer dan het achterlijf. Ook staat het borststukietsje omhoog als de steekmug in rust is. 

Waar ze rondhangen, deze steekmuggen? Rond ons, en dieren....Ze gebruiken zicht maar nemen voornamelijk geuren en temperatuurverschillen waar om de gastheer op te sporen. Muggen hebben aanpassingen om door dieren en mensen uitgescheiden stoffen waar te nemen. Er wordt geschat dat ze 300 tot 400 stoffen die worden uitgescheiden door het zweten en 100 verschillende stoffen die worden uitgeademd waar kunnen nemen. Doe dus vooral geen parfum op als je gaat wandelen!

Nog een keer het hondsdraf, de sloot staat echter droog:




Een mooie opvallende vlieg gespot, het is volgens mij de Voria ruralis:


De meeste sluipvliegen zijn erg kleurig, maar deze is  merendeels zwart, heeft roodbruine ogen en witte postscutellum-schildjes. Het is een mannetje want de ogen staan dicht bij elkaar. Heb hem bij Waarnemingen aangemeld.

Tja, en wat dit voor insect is????? Het determineren is keileuk om te doen, maar niet altijd even makkelijk, en al zeker niet als het een insect is die we niet zo goed kennen. Want het is zichtbaar geen bij, geen hommel, geen vlieg...maar  wat dan wel?


 Ik denk dat het een sluipwespje is, en wel de Pseudoamblyteles homocerus. Ja ik kan er ook niets aan doen, sommige hebben nu eenmaal geen Nederlandse naam. Ik heb hem aangemeld bij Waarnemingen. Sluipwespen parasiteren op andere insecten.


Hij heeft een merendeels zwart lijf, en rode poten, waarbij de achtertarsen zwart zijn. Hij is ongeveer 15 mm groot. Sluipwespen hebben ook altijd 2 paar heldere vleugels.

Ook nog een rupsje gezien, het rupsje van de kleine wintervlinder (Operophtera brumata):


Het is een onopvallende kleine spanner, (zo genoemd omdat de rups een kenmerkende voortbeweging maakt waarbij hij een afstand lijkt af te passen). Hij is een van de weinige nachtvlindersoorten die in de winter vliegt. De mannetjes ontpoppen vaak als eerste, in oktober of november. Zij vliegen al rond als de vrouwtjes uitkomen en de bomen in kruipen. De mannetjes zoeken hun op en bevruchten ze. de vrouwtjes leggen in de winter hun eitjes, verspreid over verschillende bladknoppen. In het vroege voorjaar komen dan de eerste rupsen uit. Ze eten jonge bladeren van diverse boomsoorten. Half juni kruipen de rupsen diep in de strooisellaag om te verpoppen. 
De kleine wintervlinder drinkt geen nectar en eet niet maar teert op de reserves die in het rupsenstadium zijn aangemaakt.



De paarden stonden er nog, nu wat dichterbij:




En toen rende er ineens een grote donkere kever voor mijn voeten voorbij:


Hij was echt heel groot, ik denk wel zeker 2 cm en hij kon heel hard rennen, het was dus moeilijk om hem snel scherp op de foto te krijgen. Er lag ook nog eens veel bladafval waar hij tussenkroop, dus dat viel even niet mee:


Ik heb wel vaker torren enkevers gezien, maar nog nooit zo'n grote. Toen ik ging googlen kwam ik uit op de zgn poppenrover: inderdaad een loopkever, er zijn er 2 van: de kleine poppenrover (Calosoma inquisitor) en de grote poppenrover (Calosoma sycophanta). De grote kan een lengte van 3 cm bereiken maar is in ons land sinds 1950 uitgestorven. Dus het zal de kleine wel zijn. Ik heb hem iig aangemeld bij Waarnemingen. Inderdaad: het is de kleine.


Het is een dagactieve kever. Het is een goede vlieger, renner en klimmer. Soms vind je hem ook op de grond in de strooisellaag aan de voet van bomen, zoals hier. De voortplantingstop is in mei-juni. Het vrouwtje legt haar eieren in de bodem vanaf einde mei De eiontwikkeling duurt ca. 10 dagen en de ontwikkeling van de larve slechts 18-24 dagen. Damn 2 weken popstadium en vanaf midden juni komen de jonge torren tevoorschijn. Deze blijven in de bodem tot het volgend voorjaar. De levensduur is 2 tot 3 jaar. De volwassen kevers jagen in de kruinen van bomen maar soms ook op struiken, vooral op rupsen van spanners en bladrollers.

Was de grote poppenspanner al sinds 1950 niet meer gezien in ons land: ook de status van deze kleine poppenrover is zowel bij ons als in Denemarken en België aanvankelijk zeer sterk achteruitgegaan maar sinds1994 in Nederland geleidelijk weer toegenomen, waarschijnlijk tgv enkele grote rupsenplagen van onder andere de kleine wintervlinder en de eikenbladroller.

En wat een mazzel: op de valreep nog een woeste sluipvlieg (Tachina fera)  gezien, en nu kon ik hem mooi van bovenaf fotograferen, zodat hij uitstekend herkenbaar is, zie ook mijn blogpost:



Sluipvliegen noemt men vaak parasietvliegen omdat hun larven zich met de inhoud van hun gastheer voeden. Maar eigenlijk zijn ze parasitoiden. Het verschil is dat parasieten zich allen voeden met hun gastheer zonder dat die eraan dood gaat, bij parasitoiden gaat de gastheer meestal wel dood. De groep waartoe deze woeste sluipvlieg behoort: de Tachinidae, is de grootste groep onde de sluipvliegen. In Europa komen er wel 950 soorten van voor. Deze vliegen zijn natuurlijk niet echt aardig, maar aan de andere kant zijn ze toch wel waardevol omdat ze zo veel plagen onder controle houdt!
Het verschil met huisvliegen is: ze zijn groter, sterker behaard en robuuster. Ze hebben vaak ook mooiere lichaamskleuren en vallen ons niet lastig en zitten niet aan onze etenswaren en dranken.


Zo, dat was het weer voor vandaag. het was weer een heerlijke wandeling, en wat heb ik veel moois gezien. Door info op te zoeken over al die plantjes en beestjes is het ook nog eens heel leerzaam. ikzelf vind dat iig erg leuk. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten