foto van maart:
Voor mijn wandeling van maart en het vosje, zie hier:
http://natuurfotografieanitasart.blogspot.com/search?q=wandeling+Putberg
Nog even in het kort over dit gebied: je waant je hier ver weg van de bewoonde wereld en kunt er heerlijk genieten van de prachtige vergezichten en de stilte om je heen.
Vroeger was dit gebied een dicht bos maar in de steen- en bronstijd werden voor de landbouw grote stukken bos gekapt. Op de heide die ontstond graasde vee, vooral schapen. Na lange tijd verdween op veel plaatsen de heide door overbegrazing. Daar kreeg de wind grip op het zand. De laagtes en heuvels die door de zandverstuivingen ontstonden zie je nu nog. In de vorige eeuw is hier weer bos aangeplant.
Eerst over het zandpad op de Heide richting de plek waar we het vosje hadden gezien: je kunt zien dat de heide hier maar schraal verdeeld voorkomt:
Het is hier zo rustgevend stil, maar het is natuurlijk ook leuk als je vogeltjes hoort. Eindelijk, daar zag ik er een, hoog in een boom:
Ik kan behoorlijk inzoomen met mijn nieuwe camera maar ik heb toch de foto even moeten bijsnijden om hem goed te kunnen benoemen: het is een Geelgors (Emberiza citrinella):
Een zangvogel die zich buiten het broedseizoen in grote groepen verzamelt maar tijdens het broedseizoen heel erg territoriaal is. Hij lijkt zo vanuit de verte op een mus maar is ietsje groter. De mannetjes dragen tijdens het broedseizoen een geel verenkleed. Ze hebben dan een helder gele kop met een paar bruinachtige strepen en een gele onderzijde met een rood-bruine borst. De vleugeldekveren zijn bruin-grijs gekleurd. De bovenzijde van het lichaam is bruin met donkere lengte strepen. De staart is donker en wanneer hij vliegt vallen de witte buitenranden op.
De vrouwtjes zijn onopvallend groenbruin van kleur, maar met gele accenten aan de onderkant. In het winterkleed lijken de vrouwtjes en mannetjes op elkaar.
Ik denk dan ook dat dit een vrouwtje is:
Hier in de buurt op de achtergrond zagen we in maart dat vosje maar nu was er in geen velden of wegen een vosje te zien:
Dit is zo mooi om te zien: heb de foto vergroot:
De heidestruiken zijn hier wel groot:
Mijn oog wordt altijd getrokken naar bijzondere of vreemde dingen. Dit hier zijn vraatsporen:
Ik vind dierensporen leuk. Maakt niet uit welke; of het nou pootafdrukken, uitwerpselen, prooiresten, wissels of vraatsporen zijn zoals hier, het is altijd leuk om uit te zoeken van wie ze afkomstig zijn. Maar dit was geen makkelijke. In een ander gebied zou het van bevers kunnen zijn, maar die zitten hier niet. Bovendien zie je daar duidelijke beetafdrukken bij. De enige kleine wilde dieren die aan bomen en struiken knagen zijn de haas, konijn en de muis., en dan meestal in de winter als er minder ander voedsel voorradig is. Zij knagen aan takken, knoppen en schors. Ook de eekhoorn en specht knagen aan bomen maar de eekhoorn schilt de schors boven in de boom af en de specht zoekt in de schors naar insecten. Knaagsporen in de lengterichting van de stam wijzen vaak naar de haas. Maar een onderscheid maken tussen vraatsporen van een haas of konijn is echter lastig. Een haas kan natuurlijk hoger aan een stam knagen dan een konijn. Ook heeft een haas wat bredere snijtanden dan een konijn. Hazen eten grassen in de winter en kruiden in de zomer en akkerbouwproducten zoals graan, maïs, klaver en aardappelen. Door hun knaaggedrag worden ze wel tot de 'kleine grazers' gerekend. Ik zag dit in de buurt van een binnengehaald maisveld dus ik hou het maar op de haas om die als schuldige aan te wijzen.
Vreemd blijft het wel.
Mijn voet erbij gezet om de afmeting te kunnen inschatten: ongeveer 10-12 cm denk ik
Omgekeerd:
Dit deel was ongeveer 9-10 cm:
http://www.natuurinformatie.nl/nnm.dossiers/natuurdatabase.nl/i006252.html
Eerst moet je naar de vorm van het bot kijken: aan de vorm is te zien of het om een opperarmbeen, een dijbeen of ander bottype gaat. De botten die ze tonen in dit artikel lijken op die wat ik heb gezien. Het bot op mijn eerste foto is idd een dijbeen van een haas als ik het vergelijk met de foto's op deze site.(plaatje artikel met de botten in de hand en het plaatje eronder). De lengte klopt ook. Het bot op mijn andere foto lijkt een schouderblad.
Verder is het zo dat vossen van april tot juni prooien naar hun jongen brengen, ook van ver. Van hazen en konijnen blijven vaak de achterpoten over, soms inclusief heupbenen. Van reeën worden vaak alleen de poten meegebracht. Soms wel eens een fazant maar daar blijven vaak geen botten van over, wel de grotere veren. Een enkele keer blijven grotere vogelbotten achter.
Dus ik denk dat ik mag concluderen dat het langwerpige bot van een haas afkomstig is en dat de haas door een vos is meegenomen naar het nest, met acherlating van het bot wat hier nog lag. Het is dus een prooirest van vossen.
Wat betreft het bot van het schouderblad: dat kan van bv een aangereden kat zijn geweest welke de vos heeft meegenomen naar de burcht. Naast prooien eet een vos ook aas, insecten, bosvruchten en afval.
Ze zitten hier dus wel. Nog maar eens goed uitzoeken wanneer de grootste kans is om ze te spotten.
En dit is de plek waar de burchten liggen:
Maar dit is een konijnenhol te zien aan de keutels voor de ingang:
We liepen weer richting grasland om weer naar de auto te gaan:
In het grasland lagen ook konijnenkeutels:
En veel muizenholen:
Waarschijnlijk worden ze gemaakt door de aardmuizen. Die leven in ruige graslanden, weiden, bosranden, jonge bloomplantages, open bossen als er maar voldoende hoog gras is. In 2018 was de muizenstand op de heide erg slecht. De muizenstand hangt nl samen met de hoeveelheid zaden van de eik en de beuk in het najaar en er waren in 2017 maar heel weinig beukennoten en eikels. Nu zie je ze weer volop.
Weer over het zandpad terug richting auto:
Daar zat een klein vogeltje, moest even vergroten om hem te herkennen: het is de roodborsttapuit (Saxicola rubicola):
De roodborsttapuit is een klein ( 13 cm) zangvogeltje. Het mannetje heeft in de broedtijd een zwarte kop en duidelijke witte vlekken op de zijkanten van de hals en een oranje borst, waarbij het oranje tot aan de buik reikt. De bovenzijde is donkerbruin. Het vrouwtje is van boven bruin gekleurd, ook op de kop daar waar het mannetje zwart is. Ze mist de duidelijke witte halsvlekken en ze is minder uitbundig oranje gekleurd op de borst. Dit is dus een mannetje.
Hij eet insecten en komt voor op halfopen, meestal schaars begroeide landschappen zoals hier.
Op het zandpad zaten veel mieren, van die opvallend grote: het zijn de bloedrode roofmieren (Formica sanguinea Latreille):
Ze komen vooral voor op heidegronden en bouwen hun grote nesten van takjes tegen een stronk of in de grond of onder een op de grond liggende stam of tak. De kop en het bovenlijf zijn rood tot roodbruin van kleur en het achterlijf is zwart met een dichte beharing. Dat kun je mooi zien op de foto. Ze eten schadelijke insecten die ze eerst doden.
De bloedrode roofmier gebruikt werksters van andere mieren (van het subgenus Serviformica) om hun broed te verzorgen. Hiervoor roven ze werksterpoppen uit andere nesten en laten deze voor zich werken zodra ze uitkomen. Voor de voortplanting vindt een zogenaamde ‘bruidsvlucht’ plaats. De bevruchte koninginnen starten een nieuw nest of ze laten zich ‘adopteren’ door een nest van hun slaafsoort, hiervoor wordt de huidige koningin van het nest gedood, waarna de nieuwe koningin het nest voor zich laat werken. Een echte roofmier dus!
Een trage hommel op de grond: nieuwe koningin die een droge, beschutte plek zoekt waar ze kan overwinteren? Vaak graven die zelf een klein gangetje in de grond. Hommelkoninginnen kruipen in het najaar volgegeten weg en komen in het voorjaar weer tevoorschijn. Maar ja, het is eigenlijk nog geen najaar....
Dit zijn de keutels van schapen, die hier gedurende de zomer mogen grazen:
Zie mijn vorige blog:
http://natuurfotografieanitasart.blogspot.com/2019/10/heidebos-wandeling-bij-de-putberg-te.html
Nog een blik achterom:
Het is hier echt schitterend. Het is een zgn droge heide. De droge heide is hoofdzakelijk begroeid met struikhei (Calluna vulgaris) en bochtige smele (Deschampsia flexuosa). Verder komen er korstmossen waaronder rendiermos- en bekertjesmossoorten voor. Karakteristieke struiken zijn de brem (Cytisus scoparius) en de jeneverbes (Juniperus communis).
Voor de fauna is de structuur van de heide belangrijk. Het karakter van de heide moet open blijven, maar plekken met open zand, pijpenstrootje en wat verspreide bomen en struiken bieden de dieren een grotere keuze aan micromilieus om te zonnen of te schuilen, dan grote uniforme stukken heide. Als er dode bomen op de heide blijven liggen schept dat ook geschikte milieus voor allerlei bijzondere dieren. Het zonnige en warme microklimaat van de heide is essentieel voor de aanwezige reptielen en insecten. In een volgend blog ga ik nader in en op zoek naar de hier aanwezige insecten, reptielen en amfibieen.
Weer gauw naar huis, want het dreigt te gaan regenen:
Het was heerlijk om vandaag in een aangename temperatuur maar met een frisse wind te wandelen in dit prachtige stukje natuur. Je komt er helemaal tot rust.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten