dinsdag 7 mei 2019

Op zoek naar beestjes langs Buulder AA bij Kleine Bruggen

De lente vordert en er komen nu steeds meer insecten. Vandaag was het wel koud, dus waren ze niet in zulke grote getale te zien. Maar....als ik kijk hoeveel verschillende soorten ik weer gezien heb, verbaasde me dat toch weer. Wel 17 soorten en 3 mooie bloemensoorten. Niet slecht toch?

Ik kom er graag, hier bij de Buulder AA. Het is er altijd mooi en telkens ziet het er weer anders uit. Het is een mooi stukje natuurgebied waar ik erg van geniet en tot rust kom. De Buulder AA is een meanderende beek, gelegen in een beekdal. Soms smal en ondiep, dan weer breder en dieper. maar vooral lekker meanderend, net zoals vroeger! En hoe lager dat beekdal, hoe meer water er in stroomt, en vastgehouden wordt als de situatie gunstig is, en de mineralen naar de bodem zakken en de biodiversiteit toeneemt. En dat zie je hier ook!

De beekdalen in De Groote Heide zijn grotendeels Natura 2000-gebied. Dat betekent dat er Europees geld naartoe gaat om de diversiteit te behouden en te versterken. Ik heb er al vaker over geschreven; de komende jaren wordt het stroomgebied van de Buulder Aa opnieuw ingericht. De beek krijgt zijn oorspronkelijke gevarieerde, slingerende loop terug. Ook wordt er een ecologische verbindingszone gecreëerd waardoor dieren zich langs de oevers kunnen verplaatsen tussen de verschillende natuurgebieden langs de Buulder Aa. Vissen krijgen de ruimte en worden niet langer gehinderd in de reis naar hun paaigebied. De vistrappen die daarvoor nodig zijn liggen hier al, en ook is er een amfibieenpoel aangelegd.

De eerste opvallende insecten die hier te zien zijn, zijn de metallic blauwe elzenhaantjes, die zich ophouden in de elzenbomen:


Ze zijn druk in de weer met zich voort te planten, sommige vrouwtjes staan al op het punt om eitjes te leggen (oranje dik achterlijf): ze leggen tot wel 900 eitjes en zetten die af aan de onderkant van het blad, maar dat heb ik nog niet gezien:


Uit de eitjes komen na 5 tot 14 dagen olijfgroene later zwart wordende keverlarven, die zich na drie weken, vanaf juli, op de grond onder afgestorven plantenresten gaan verpoppen. Na 8 tot 11 dagen komt de nieuwe generatie kevertjes uit de poppen.

Deze mooie kleine beauty is een zgn langlijfje soort(Sphaerophoria spec), een soort uit de zweefvliegen: welke is niet te zeggen:


 De vrouwtjes en de mannetjes van de soorten langlijfjes zijn zonder microscopisch onderzoek van de genitaliën niet van elkaar te onderscheiden. Een uitzondering hierop is de grote langlijf (Sphaerophoria scripta).


De zweefvliegen uit het geslacht Sphaerophoria (langlijven) zijn allemaal klein, zwart-geel gestreept en lijken sprekend op elkaar. Alleen het mannetje grote langlijf laat zich gemakkelijker herkennen. Zijn achterlijf is wat langer dan zijn vleugels en steekt daar dus aan de achterkant heel duidelijk uit. Dat is hier niet het geval zoals is te zien dus betreft het een klein langlijfje: 


In Nederland komen ongeveer 10 soorten langlijfjes voor. De meeste soorten lijken vreselijk veel op elkaar. Daarom valt er verder ook niet veel over te vertellen. Ze hebben wel een mooi smoeltje:


En dit is de algemeen voorkomende grasbij ((Andrena flavipes):


De grasbij behoort tot de zandbijen.Het vrouwtje wordt 11 tot 13 mm lang, het mannetje 9 tot 11 mm. Het zwarte achterlijf heeft dwarsbanden van geelbruine haren. De kop is bruinbehaard, de poten oranjegeel.
De soort vliegt van eind maart tot september in twee vluchten. De eerste vlucht kent een piek halverwege april (hoofdvliegtijd vrouwtjes), de tweede eind juli (hoofdvliegtijd mannetjes). De soort leeft in nesten in de grond, vaak in aantallen bij elkaar, wat kan uitlopen tot wel 1000 stuks.

Je herkent zandbijen aan een strookje met kort viltig haar langs de binnenkant van de ogen. Ander bijensoorten hebben dat niet. Kun je op deze foto mooi zien:


 De bij heeft vrij brede crèmekleurige haarbanden op de achterranden van de tergieten 2 t/m 4. En donkere haren op de kop. Aan de rechterpoot zijn duidelijk de oranjebruine verzamelharen (scopa)te zien. Het is dus een vrouwtje:




In tegenstelling tot de vorige keer dat ik hier liep waren er vandaag aanzienlijk meer kikkertjes die voor mijn voeten wegsprongen. Ze zaten vnl in het natte gras aan de oever van de AA en ook tussen de maaiselhoop en afgevallen blad. Ik heb snel wel 24 foto's gemaakt, die beestjes zijn niet voor 1 gat te vangen en weten zich snel en dondersgoed te verstoppen: het was de bruine kikker (Rana temporaria) :


Vrijwel alle kikkers leven in vochtige omstandigheden maar gaan alleen in de voortplantingstijd het water in om de eieren af te zetten. Ze zijn daarom vaak te vinden bij het water maar de meeste soorten zijn voornamelijk landbewonend. Ze betreden het water buiten de voortplantingstijd alleen bij gevaar om te ontsnappen aan vijanden:


Een kijkje genomen bij de amfibieenpoel: vorige keer zaten er veel zandbijen, die zag ik vandaag niet:


Hier sprongen inderdaad kikkertjes in het water toen ik dichterbij kwam; ik had ze natuurlijk niet moeten laten schrikken, maar het bleek dat ze even later vrolijk weer uit het water tevoorschijn kwamen:

Even een paar actiefoto's haha: zie je die linker achterpoot: de kleur van de kikker verandert tijdens de voortplantingstijd, de vrouwtjes krijgen gele en rode kleuren aan de flanken. Mannetjes worden wat grijzig, soms met blauwe vlekjes op de flanken. Ik denk dus dat dit een vrouwtje is:


De achterpoten zijn behoorlijk lang zoals je ziet, hebben 5 tenen met zwemvliezen, de vier vingers dragende voorpoten hebben die niet. De eerste teen is langer dan de tweede waardoor de bruine kikker zich onderscheidt van andere soorten:


De bruine kikker is een relatief grote, gedrongen kikker met een grote, platte kop en een relatief stompe snuit. Wordt gem. 11 cm lang (vrouwtjes), de mannetjes 10 cm. De kleur is altijd bruin, vrouwtjes neigen vaak meer naar rood, maar de variatie is enorm en ieder exemplaar heeft een iets afwijkende tekening.
Kenmerkend is de grote donkerbruine driehoekige vlek van de neusgaten over het oog naar de bovenzijde van de voorpoot, in de vlek is het trommelvlies gelegen dat ongeveer dezelfde kleur heeft en moeilijk te zien is. De ogen puilen duidelijk uit en zitten aan de zijkanten van de kop. Op de bovenkant van de rug zijn twee huidplooien aanwezig die goed zichtbaar zijn door de lichtere kleur, met op het midden van de rug een lichtere maar niet altijd duidelijk zichtbare streep:


De achterpoten zijn altijd donker gebandeerd al kan de intensiteit variëren van duidelijk gebandeerd tot nauwelijks waarneembaar. De buik is wit tot geelwit en vertoont soms een lichte grijze marmertekening bij de mannetjes tot een gele of rode marmertekening bij de vrouwtjes. De keel is vaak wit of soms grijs met vaak een lichtere middenstreep.
De kleur van de rug en bovenzijde van de kop is zeer variabel: van uniform bruin en ongetekend tot juist duidelijk gevlekt. De meeste exemplaren hebben een onregelmatige tekening van donkere grillige vlekken op een lichtbruine achtergrond. Geel- en oranjebruine en zelfs roodachtige exemplaren komen ook voor.


Dit beestje was niet makkelijk te determineren: het is een bladwesp:


Het lijkt de Pamphilius balteatus te zijn, behorende tot de familie Spinselbladwespen (Pamphiliidae).
Vanwege het donkere achterlichaam, zwarte kop met gele streep achter de ogen en een gele vlek op de thorax en zwarte antenne. Bladwespen behoren tot de plantparasieten met de naam Nemathinae en zijn heel moeilijk te determineren. Het verschil met gewone wespen is dat ze geen taille hebben: het achterlijf is vergroeid met het borststuk. Ze maken geen nest en worden ook wel zaagwespen genoemd. Heb hem aangemeld bij Waarnemingen. Hoop dat het klopt.

Er stonden al wat planten in bloei, en dat is heel grappig: hier staan de dagloekoeksbloem en de avondtkoekoeksbloem bij elkaar:

Dit is de Dagkoekoeksbloem (Silene dioica):


Een plant uit de anjerfamilie en zo genoemd omdat de bloemen overdag openstaan. De bloemen zijn rose en de bloei is van mei tot september:


In tegenstelling tot deze nachtkoekoeksbloem (Silene latifolia):


Die heeft overdag behoorlijk verfrommelde kroonbladen, wat eruit ziet alsof de bloemen zijn uitgebloeid. In de avond en nacht ontvouwen de kroonbladen van deze tamelijk grote witte bloemen zich en staan ze mooi en fris te pronken. Ze verspreiden een zoete geur waarmee nachtvlinders worden aangetrokken:


Leuk dat ze hier zo bij elkaarstaan!

Ook langs de akkerrand hier zag ik het 3-kleurig viooltje (Viola tricolor) :


Waarom ze deze naam heeft gekregen kun je wel zien. Het plantje wortelt dieper (45 cm) dan dat het hoog wordt (30 cm), al zou je dat zo niet denken want het lijkt maar een fragiel plantje. De bloeitijd is van mei tot oktober. 


Misschien leuk om te vertellen: het plantje wordt ook wel stiefmoederkruid genoemd. De naam 'stiefmoedertje' slaat op de vorm van de bloemen, met het grote onderste blad als de moeder, de twee daarboven gelegen bloemblaadjes als haar eigen dochters en de bovenste bloemblaadjes als haar stiefdochters. Het driekleurig viooltje was vroeger het symbool van de herinnering en werd daarom veel op graven geplant.

Kruipende boterbloem (Ranunculus repens):


Deze mooie gitzwarte opvallende verschijning is de koortsvlieg (Dilophus febrilis):


Het is een muggensoort uit de familie zwarte vliegen. Dat klinkt misschien een beetje raar maar zo is de taxonomische indeling;

Rijk; Animalia (Dieren)
Stam:Arthropoda (Geleedpotigen)
Klasse:Insecta (Insecten)
Orde:Diptera (Tweevleugeligen)
Onderorde:Nematocera (Muggen)
Familie:Bibionidae (Zwarte vliegen)
Geslacht:Dilophus

Rond eind april-begin mei is er dikwijls een explosie van zwarte vliegen. Vaak zijn het de rouwvliegen (bibio marci). Deze koortsvlieg is ook een rouwvliegsoort die vrij massaal optreedt. Ze lijken op de Bibio marci maar onderscheiden zich daarvan doordat ze op de voorpoot behalve het grote spoor aan de scheen ook nog een middenkrans met sporen hebben. Ze zijn ook kleiner en niet zo harig. Het vrouwtje heeft donkere vleugels. Alleen het uiteinde is helder. De vleugels van het mannetje zijn helder. Dit is dus een vrouwtje.

Toen zag ik een heel klein rupsje, de rups van de kleine voorjaarsspanner ( Agriopis leucophaearia):


De kleine voorjaarsspanner is een nachtvlinder waarvan de mannetjes al vanaf begin januari vliegen; de vrouwtjes kunnen niet vliegen. Deze is dus een latertje.

Nog een rupsje, deze is van de kleine voorjaarsuil (Orthosia cruda):


Ook een nachtvlinder uit de familie voorjaarsuiltjes waarvan de pop overwintert in de grond.

Dit mooie beestje heeft de naam gestreepte eikenblindwants (Rhabdomiris striatellus):


Deze komt voor in 2 verschijningen: een licht en een donkere. Dit is de lichte. Herkenbaar aan de 4 zwarte vlekjes op het halsschild. Hij is maar klein: 7-9 mm. 
Begin juni legt het vrouwtje de eitjes ( 30-100) in de bloemknoppen van de waardplant. Daar blijven de eitjes  heel lang liggen. Ze overwinteren er zelfs en komen pas in maart of april uit. Ook de larven zijn er in twee uitvoeringen: geel met bruin en zwart of rood met wit en bruin. Ze groeien supersnel, zuigend aan vooral de bloemknoppen en later de bloemen van de waardplant. Al in het midden van mei zie je dan de eerste volwassen wantsen. Als waardplanten fungeren alleen eikenbomen.

De volwassen dieren vliegen goed en graag en je ziet ze op veel plantensoorten. Ze jagen op bladluizen, de larven van andere wantsen en cicades en bladrollerrupsen en dus zijn ze niet meer aan de waardplant gebonden. Alleen voor het leggen van eitjes moeten de vrouwtjes weer een eik opzoeken. De mannetjes gaan helaas al begin juni dood, vrouwtjes leven tot soms in het midden van juli.

De naam blindwantsen hebben ze gekregen, omdat ze geen ocelli of puntogen hebben. Veel insecten, waaronder de andere wantsen, hebben drie ocelli aan de bovenzijde van de kop. Hiermee kunnen ze grove lichtverschuivingen waarnemen. De vrouwtjes zijn doorgaans bleker dan de mannetjes dus ik denk dat dit een vrouwtje is.


Dit is een sluipwesp. sluipwespen zijn moeilijk te determineren. Het was dan ook een heel gezoek, maar ik denk dat het de Diplazon laetatrorius is:


Vanwege de kenmerkende zwart-wit-rode achterscheen. Het is een familie van de gewone sluipwespen. Wordt maar 4-7 mm groot en vliegt van mei-juni tot september. De volwassen  wespen zuigen nectar van schermbloemen. Het zijn paraitaire wespen.


Dit is ook echt een heel opvallende verschijning: de grote dansvlieg (Empis tessellata):


Ze behoort tot de familie dansvliegen (Empididae): een familie uit de onderorde van vliegen die leven van andere vliegen. Wereldwijd zijn er ongeveer 2500 soorten bekend waarvan in Nederland en België meer dan 200 soorten. Ze danken hun naam aan het feit dat de vliegen in zwermen zigzaggend en in bochten vliegen. De mannetjes hebben dan een dode vlieg bij zich, zie ze tijdens hun vlucht hebben gevangen en aangestoken, en die ze dan aan de vrouwtjes geven, (het vrouwtje kiest overigens een geschikt mannetje) waarna de paring volgt en het vrouwtje de prooi leegzuigt. Het zijn echte rovers, die vaak met opvallend grote prooien rondzeulen.

De grote dansvlieg vliegt van mei tot augustus. Hij is 11-13 mm lang en heeft een lange, omlaaggerichte indrukwekkende zuigsnuit waarmee nectar uit bloemen wordt gezogen. Ze steken ons niet daarmee. Het borststuk is zwart met grijze strepene en heeft een opvallend gele kleur aan de vleugelbasis. De dijen zijn zwart en de schenen vnl. rood. De mannetjes hebben donkerdere en bredere vleugels dan de vrouwtjes. En ook vergrote samengestelde ogen. Nou...dan is dit dus duidelijk een mannetje!

De poten  zijn relatief lang, waarbij een paar poten dikwijls omgevormd zijn tot een vangpoot met op de dijen doornen en met gekromde schenen, wat je op onderstaande foto (donkere poot) mooi kunt zien (toevallig hoor, wist ik toen nog niet ;-)):


Deze vliegen vormen kleine zwermen, die dansgroepen genoemd worden. Een vlieg in deze zwerm vliegt zigzaggend en in bochten door de zwerm, waarbij de wind een belangrijk rol speelt. Een zwerm bestaat uit alleen mannetjes of alleen vrouwtjes en worden door vertegenwoordigers van het andere geslacht bevlogen.
Het leuke is dat ze niet schuw zijn en dus mooi stil zitten zodat je ze goed kunt bestuderen en fotograferen:


Dit is een groene bladsnuitkever (Phyllobius pomaceus):


Ze is zeer moeilijk te onderscheiden van ca. 15 andere Phyllobius soorten. Allemaal zijn ze blauw- of groenachtig met metaalachtige glans en hebben een tamelijk korte snuit met aan weerszijde een groeve voor het opbergen van de sprieten. Dekschilden van voren met duidelijk ontwikkelde schouderhoeken. Die van het mannetje zijn fel, die van het vrouwtje wat grijzer. Dit zal dan een vrouwtje zijn. Ze zijn te zien van april tot juli.

Nog een keer een koortsvlieg;


Een hoogzwanger lieveheersbeestje:


 Een vrouwelijk lieveheersbeestje kan 20 tot 50 eitjes per dag afleggen. Ze legt ze tussen  bladluishaarden in. De eitjes komen na 4 tot 10 dagen uit, afhankelijk van de temperatuur. Hoe warmer het is des te sneller de ontwikkeling gaat. Enkele soorten lieveheersbeestjes vormen hierop een uitzondering en leggen de eitjes niet in groep af maar afzonderlijk of per 2 of 3 eitjes.


Op veel plekken sprongen bruine kikkertjes weg:




Je zou haast zeggen een gele kikker, maar het is toch echt een bruine kikker: bruine kikkers zijn  variabel van kleur; ze kunnen bruin, groenbruin, roodbruin, geelbruin, grijsbruin, etc. zijn met een patroon van donkere vlekken en een lichte gemarmerde buik.

Dit ieniemienie beestje (7-11 mm slechts wordt hij) is een zgn. cipresmineermotje (Argyresthia trifasciata):


Het is een vlindertje uit de familie pedaalmotten. De taxonomische indeling is: vlinders-stippelmotten-pedaalmotten-cipresmineermot. Het geslacht Argyresthia bevat bij ons wel 28 soorten zeer kleine vlindertjes. De cipresmineermot is daar een van. In de schaduw lijkt hij wat bruinig, maar in het zonlicht heeft hij een mooie goudkleurige glans. Ze worden door licht aangetrokken.  Opvallend zijn de drie witte rechte banden, waar hij zijn wetenschappelijke naam aan te danken heeft. Oorspronkelijk komt ze uit de Alpen en is vanaf 1982 in ons land te zien.
De eitjes worden in het voorjaar en de vroege zomer gelegd. De jonge rupsjes verschijnen rond half juni en kruipen in de bladeren \van vnl thuja en schijncypres en eten die van binnenuit op. Het zijn dus mineerders. Ze stappenvaak over van het ene blad naar het andere. De bijna volwassen rupsen echter mineren de twijgjes en overwinteren daar ook in. In maart verpoppen ze aan de buitenkant van de stam en dan vanaf eind april-begin mei zie je de eerste cipresmineermotjes. Ze vliegt in één generatie van mei tot eind juli.

De prachtige dambordvlieg:


Een Helina soort onder de echte vliegen:


Deze ook:


De kraamwebspin (Pisaura mirabilis):


Ook wel de grote wolfspin genoemd. Het vrouwtje maakt een speciaal wel dat als kraamkamer dient.
Hier zie je hoe zo'n web eruitziet:

Dit is de zomerse glimmer (Orthonevra nobilis), leuke naam die hij wel verdient:


De zomerse glimmer  is een vliegensoort uit de familie van de zweefvliegen. Er is niet veel over geschreven: de larven ontwikkelen zich in water maar de vliegen hebben een voorkeur voor droge, bloemrijke graslanden. Ze kan talrijk voorkomen op kalkgraslanden, waar ze bloeiende wilde peen bezoeken of op braamstruwelen in de bosrand zitten. Ze zitten langdurig op dezelfde plaats of lopen op bloemen langzaam heen en weer, maar vliegen snel van de ene zitplaats naar de andere. Dit is een vrouwtje.

Wat is het toch een mooie opvallende verschijning, de grote dansvlieg:




De groene bladsnuitkever (Phyllobius pomaceus:


En een zwart soldaatje (Cantharis rustica) :


Een kever die tot de weekschildkevers behoort en van midden mei tot eind juni vliegt

Mooie foto van een steekmug mannetje: met mooie gevederde sprieten op zijn kop:


Ik had weer een flinke bult op mijn voorhoofd, te danken aan een vrouwtje, want de mannetjes steken niet!

Wat een mazzel: ik zag een veelstippig aziatisch lieveheersbeestje wat net eieren gelegd had of misschien zelfs nog bezig was, dat maak je niet gauw mee:


Het vrouwtje legt per dag 20-50 eitjes leggen en zet die vast in een groepje tegen de onderkant van een blad zoals je kunt zien. Ze zijn maar een paar mm groot. Na een paar dagen verkleuren de eieren. Al na 4 tot 10 dagen komen de eitjes uit, afhankelijk van de temperatuur.


Dit is de lichte driestreepdansvlieg (Empis trigramma):


De naam zegt het al: ze behoort tot de dansvliegen familie. Ze wordt maar 7 mm en is dus heel erg klein. De vlieg is bijna helemaal oranje gekleurd en heeft net als alle andere dansvliegen lange poten en een lange snuit. Het borststuk is grijs gekleurd met 3 duidelijke zwarte strepen erop. De foto is van opzij dus hier zie je maar 1 streep. De vliegtijd is van april tot mei. Eerder in dit blog vertelde ik al over de dansvliegen. De mannetjes hebben grote ogen. Maar dit lijkt me toch een vrouwtje:


In ons land leven wel 200 soorten dansvliegen; enkele daarvan:


Ik hoop er nog meer van te zien!

Dit is ook leuk. Waarschijnlijk weten niet veel mensen dit maar bijen en hommels slapen ook!
Dit is een slapende honingbij:


Meestal s'avonds, rond een uur of negen zie je ze hangen onder een bloem, doodstil in diepe rust. Maar bij wisselvallig of koud weer verdwijnen ze ook van het toneel om bij de eerste zonnestralen opnieuw hun  bedrijvigheid tentoon te spreiden. De meeste wilde bijen maken een eigen nest in de grond, in holle stengels, in dood hout of in oude muren. Vrouwtjes maken gretig gebruik van deze beschutte plek om te schuilen voor ongunstige weersomstandigheden. Mannetjes, die nauwelijks betrokken zijn bij de nestbouw of voedselaanvoer voor de nakomelingen, worden echter letterlijk en figuurlijk aan de deur gezet. Bij parasitaire soorten, die zelf geen eigen nest bouwen, slapen zowel mannetjes als vrouwtjes onder de blote sterrenhemel. Je kan deze soorten terugvinden onder bloemen of aan stengels, waar ze zich vastklemmen met hun kaken.

Bijen zijn koudbloedige wezens, wat betekent dat hun lichaamstemperatuur afhankelijk is van die van de omgeving. Door gebruik te maken van lange beharing of vleugeltrillingen kan de inwendige temperatuur wat op peil gehouden worden. Maar niet elke bij is even harig en vleugeltrillingen zijn energierovend. Een isolerende schuilplek is dan ook meer dan welkom. Zo kunnen mannetjes vaak rustend aangetroffen worden in holtes. Aggregaties zijn hierbij niet vreemd, ook bij soorten die overdag een territoriaal gedrag vertonen. ’s Nachts worden de vijandigheden echter aan de kant geschoven en slapen de mannetjes broederlijk naast elkaar.

Ook bloemen worden vaak als schuilplaats gebruikt. De naam Apis florisomnis ( Ranonkelbij) betekent letterlijk: ‘bij die slaapt in een bloem’. Ze slapen in de buurt van hun foerageerplanten. Bij het ontwaken zijn ze zo steeds gegarandeerd van de aanwezigheid van vrouwelijk schoon. (info Naturetoday)

De slaaphouding kenmerkt zich door naar voren hangende antennes, de vleugels strak naar achteren gesloten. Meestal aan de onderkant hangend aan een bloem die ze vastklemmen met hun kaken. Maar soms ook liggen ze breeduit over een bloem, zoals hier:


Nooit geweten, dat bijen zo lekker kunnen slapen. Wat zal dat lekker liggen...zo'n matrasje van bloemblaadjes!

Wat een prachtige wandeling was het vandaag. Wat heb ik weer veel insecten gezien. Ook soorten die ik nog nooit eerder had gezien. Ik heb ze allemaal aangemeld bij waarnemingen. Het waren er heel wat. Door de info over de beestjes op te zoeken leer ik ze beter herkennen. Dat is erg leuk! Ik sluit af met het insect wat toch wel de meeste indruk op mij heeft gemaakt vandaag, de grote dansvlieg:


Geen opmerkingen:

Een reactie posten