dinsdag 5 maart 2019

Vrolijke winterbloemen in het bos: sneeuwklokje, wilde narcis en kleine maagdenpalm (stinsenplanten)

Tijdens mijn wandeling van 05-03-2019 in het Buulderbroek naar het vennetje in de Risten zag ik een paar mooie kleurrijke lentevoorbodes: het gewoon sneeuwklokje, de wilde narcis en de kleine maagdenpalm. Ik heb ze alle drie aangemeld bij Waarnemingen. Het gewoon sneeuwklokje en de maagdenpalm zijn algemeen voorkomend, maar de wilde narcis schijnt zeldzaam te zijn. Ze zijn alle drie goedgekeurd. Ik ben verheugd dat ik een zeldzaam bloeiend bosplantje heb mogen fotograferen:

Het sneeuwklokje (Galanthus nivalis):


Het sneeuwklokje is één van de vroegst bloeiende planten in. De geslachtsnaam Galanthus komt van gala (melk) en anthos (bloem), melkbloem dus, terwijl de soortaanduiding nivalis afgeleid is van het Latijn nix, wat sneeuw betekent. De plant staat symbool voor hoop, het opnieuw ontwaken van de tuin en onze lenteverwachting maar de naam geeft ook aan dat het nog flink winterweer kan zijn als ze in februari volop in bloei staat.


Het "Gewoon sneeuwklokje" is een bolgewas. In de bol zit voedsel dat nodig is om in de winterperiode te kunnen bloeien. Want het is te koud om al voedsel uit de grond te halen. Dus dankzij deze bol bloeit het sneeuwklokje zo vroeg en omwille van die bol sterft hij ook weer snel af. De bloeitijd is van februari tot in april. De bloemen hebben elk een eigen bloemstengel en hangen van de top van deze stengel naar beneden.
Elke bloem heeft 6 bloemdekbladeren, waarvan de buitenste drie langwerpig zijn en de binnenste drie omgekeerd hartvormig zijn. De lange smalle bladeren zijn blauwachtig groen.
De bloem lijkt wit maar is kleurloos. Door de luchtblaasjes tussen de bladcellen wordt het licht verstrooid. Daardoor ontstaat een witte kleur (de kleuren van de regenboog vormen samen de kleur wit). Door het blad fijn te knijpen verdwijnen deze luchtblaasjes en vindt geen verstrooiing van licht plaats. En dan wordt het kleurloos.
De bloem heeft een fijne geur en ook de kleur lokt insecten. Maar toch is er bijna geen insectenbezoek, want bijen en hommels zijn in de bloeitijd van het sneeuwklokje nog nauwelijks actief. Na de bloei verschijnen vlezige groene capsules met veel zaden. In bossen zorgen de rode mieren voor verspreiding van de zaadjes van de verwilderde sneeuwklokjes. Om het kostbare stuifmeel te beschermen, gaan de bloempjes van de sneeuwklokjes pas open als de buitentemperatuur boven de 10° C komt. Bij ons is het ws iets te fris en gebeurt de vermeerdering door middel van het vormen van bijbolletjes. Dit wordt clustervorming genoemd. Hieruit komen na een paar jaar bloemen. Dat is dus de reden dat we jevaak in dichte pollen bij elkaar zien staan.


Het sneeuwklokje komt al 5 eeuwen voor in ons land. Het is een zgn stinzenplant. Dat zijn planten die in bepaalde gebieden in Nederland van oorsprong alleen voorkomen op oude landgoederen, boerenhoven, pastorietuinen en dergelijke. In de regel voorjarsbloeiers met opvallende bloemen. Ze zijn vanaf de 16e eeuw meegenomen  uit Klein-Azië en de gebieden rondom de Zwarte Zee (Turkije) om de tuinen van de rijken te sieren. Ze hebben weten stand te houden en je vindt ze nu ook in bermen, loofbossen en onder kreupelhout en struikgewas. Het bolgewasje behoort tot de narcisfamilie. Hiertoe worden ook het lenteklokje, zomerklokje en de wilde narcis gerekend.
Er zijn verschillende soorten van (19 en nog heel veel varieteiten): de meest voorkomende is Galanthus nivalis. Een van de eerste in Nederland voorkomende stinzenplanten is dus het sneeuwklokje.

Maar pas op: zo mooi als ze is  ze is wel giftig. De bol en het blad bevatten giftige alkaloïden. Deze veroorzaken braken en diarree. Zelfs met het water waarin afgesneden bloemen hebben gestaan moet je voorzichtig zijn.

Aangemeld bij Waarnemingen en goedgekeurd:




De wilde narcis (Narcissus cyclazetta):


De wilde narcis is een klein bolgewasje dat tussen begin maart en eind april bloeit. De naam van de narcis komt van het Griekse woord narke, dat verdoving betekent. Dit wijst op de verdovende werking die de geur van de bloemen zou hebben. Een tweede mogelijke verklaring is af te leiden van de Griekse jongeling Narkissos, die volgens de legende verliefd werd op zijn eigen spiegelbeeld. Hiervan is ook het woord narcisme afgeleid.
Hij kwam oorspronkelijk voor in weilanden, bossen en op rotsige plekken. De wilde variant staat op de Nederlandse Rode Lijst als zeer zeldzaam en sterk afgenomen. In ons land komt de plant in zeer beperkte mate voor in het heuvelland van Zuid-Limburg, in zuidelijk Drenthe en in het noordoosten van Overijssel (als stinsenplant in boerentuinen). Het is dus bijzonder dat ik hem hier aantrof. 


De bladeren en de bloemstengel ontspringen uit een bol, die zeer giftig is vanwege de alkaloïden. De plant kan  een hoogte van 20 tot 30 centimeter bereiken. De gele trompetvormige bloemen staan knikkend op een iets afgeplatte bloemsteel. Vermeerdering vindt o.a. plaats door zaadvorming. De doosvrucht bestaat uit drie kamers die gescheiden worden door een vliezige wand en bevat zwarte zaden. Door het omknikken van de stengel na rijping komen de zaden op de grond terecht. De zaden zijn uitgerust met een mierenbroodje, dit is een eiwitrijk aanhangsel dat graag door mieren wordt gegeten. Om deze reden verplaatsen de mieren de narcissenzaden. Mieren hebben echter maar een beperkte actieradius, zodat de narcis per jaar hoogstens 20 tot 30 centimeter verder komt. 


De wilde narcis groeit op zonnige tot licht beschaduwde plaatsen in grasland (beekdalgrasland en bergweiden), bermen, bossen (lichte loofbossen, bij buitenplaatsen en moerasbossen), bosranden, bosjes, soms op ruderale plaatsen en hellingen. Vroeger kwam ze vaker voor in hooilanden. Het aantal populaties in hooilanden liep vanaf 1910 terug door intensievere landbouwmethodes. Boeren haalden de narcissen vaak uit hun weilanden weg, omdat de bladeren giftig waren voor hun vee en dus uit het hooi moesten blijven.Vaak werden de planten uitgetrokken en in de beek gegooid. Ook werden ze overgeplant in boerentuintjes of gewoon geplukt. 
In ons land werd wilde narcis lange tijd als verwilderd beschouwd. Ze weden “tijlozen” genoemd. Plaatselijk kwam Wilde narcis ook voor in het oosten van Twente en in Zuid- Limburg. Ze zijn tegenwoordig alleen nog te vinden in boerentuintjes en in boomgaarden, waarheen ze werd overgeplant vanuit de graslanden in de omgeving.

Aangemeld bij Waarnemingen: goedgekeurd: 


Zeldzaam, snap uit verspreidingsatlas:





De kleine maagdenpalm (vinca minor):


De kleine maagdenpalm is een wintergroene, overblijvende, bodembedekkende plant op vochtige, voedselrijke grond in loofbossen en tuinen.Ze komt oorspronkelijk uit mediterrane streken. Ze bloeit vanaf half april tot begin mei .... na zachte winters ook eerder. Ook in de overige maanden is ze  bloeiend te zien, maar dan minder enthousiast.
De bloemen van oorspronkelijk wilde exemplaren zijn lichtblauw, die van de tuinversie blauwpaars. Ze zijn groot en hebben 5 asymmetrische kroonbladen, waarvan de bovenste gedeelte wijd uitstaat.Het hart van de bloem is wit. De bloemen staan op korte stelen. De bladeren zijn glanzend groen en blijven in de winter aan de plant zitten. De niet bloeiende stengels liggen op de grond, wortelen op de knopen en kunnen meters lang worden. De bloeiende stengels staan rechtop en worden tot 30 cm hoog. Ook deze plant is een stinsenplant.


In Limburg vind je nog oorspronkelijk wilde exemplaren. In de Nederlandse natuurgebieden is de plant vrij zeldzaam maar ontsnapt veel uit tuinen of verspreidt zich via tuinafval. Ze is vrij algemeen in de oostelijke helft van het land en in de provincie Utrecht. Elders is ze zeer zeldzaam. Dus ook weer bijzonder dat ik haar hier aantref. Ze was eerst wettelijk beschermd maar vanaf 1 januari 2017 niet meer.


Bij waarnemingen aangemeld en goedgekeurd:


Ik had nog nooit van Stinsenplanten gehoord. Ze zijn zeldzaam in onze regio dus ik vond het wel bijzonder dat ik deze plantjes zo vlak bij mij in de buurt aantrof .

Geen opmerkingen:

Een reactie posten