donderdag 14 mei 2020

Oorworm nimfjes onder mijn terrastegels

Vandaag moest ik wat cobble stones van mijn terras ophogen die wat verzakt waren. Toen ik onder de stenen in het zand vanalles zag kruipen heb ik snel mijn camera gepakt. Ik dacht eerst dat het mierenbroed was maar het bleken nimfjes te zijn van de gewone oorworm (Forficula auricularia):


Je zult het niet geloven, het is een niet heel populair insect maar hij is wel heel goed bestudeerd en er valt dus ook heel veel bijzonders over te vertellen.

Oorwormen behoren tot de gevleugelde insecten, ook wel huidvleugeligen (Dermaptera) genoemd. Ze vliegen echter bijna nooit. Er zijn wel 1800 soorten van die allemaal op elkaar lijken. Het verschil zit hem in kleur en grootte . In ons land komen 5 soorten voor waarvan de gewone oorworm  het meest voorkomt. De andere soorten zijn de bosoorworm, de kleine oorworm, de zandoorworm en de parkoorworm Apterygidia media.

Oorwormen hebben niet een echt larvestadium. Als ze uit hun eitje kruipen als nimf lijken ze al heel erg op hun ouders. Ze vervellen nog wel een keer of vier, vijf voordat ze echt volwassen oorwormen zijn, maar ze hebben dus geen echte metamorfose. Men noemt dat een onvolledige gedaanteverwisseling.


Ze komen voor in vochtige strooisellagen.
In het vroege voorjaar legt het vrouwtje 40-80 eieren in een ondergronds nest.
Begin mei verschijnen daaruit de jonge nimfen: zoals hier op mijn foto; er zijn verschillende stadia te zien. De eerste twee nimfenstadia verblijven ze in de toplaag van de bodem, in de buurt van het nest. Sommige vrouwtjes hebben later in de loop van mei een tweede legsel. Vanaf het derde stadium, rond eind mei, verhuizen de jonge oorwormen naar de bovengrondse begroeiing. In de schemering worden ze actief en struinen over takken en bladeren op zoek naar voedsel. Hierbij kunnen ze met gemak meerdere meters afleggen. Overdag zitten ze bij voorkeur verstopt in kleine spleetjes, achter schors, of tussen bladeren. Hier ontwikkelen ze zich tot volwassen dier.
In september zijn ook de laatste nimfen volwassen geworden en hebben in hun lichaam een vetvoorraad voor de winter aangelegd. Dan verplaatsen ze zich naar de grond (diepte 4-7 cm), waar ze de winter doorbrengen.

Ik denk dat de grote bruinachtige oorworm in het midden de moeder is:


De oorworm is een van de weinige insecten die broedzorg vertoont: de moeder zorgt en beschermt de eieren en de nimfen. De eieren zijn nl. kwetsbaar voor bodem-schimmels en bacteriën. Dagelijks likt ze haar eieren schoon en als het te droog wordt of bij verstoring (bv door roofinsecten) verplaatst ze de eieren naar een veilige plek. Eventuele bedorven eitjes worden opgegeten.
Als de nimfjes uitkomen verlaat de moeder ’s nachts het nest om in de omgeving voedsel te verzamelen (springstaarten, schimmels, algen, mijten en plantaardig materiaal). Eenmaal terug in het nest braakt ze dat voedsel op voor haar nimfjes. Als er te weinig voedsel in de omgeving te vinden is, eten de oorwormnimfen hun broers en zussen op. Als hun moeder sterft eten ze die ook op.
Het mannetje leeft buiten het nest, en is niet betrokken bij de verzorging van eieren en nimfen. Maar in het vroege voorjaar kunnen ook de overwinterde mannetjes ’s nachts zoekend naar voedsel in de bomen gezien worden.

Het donkerbruine lichaam is 3 ledig en bestaat uit een kop, borststuk en een achterlijf. Hij heeft 6 poten. Voor op zijn kop staan 2 voelsprieten en 2 kaken die kunnen bijten. Door de lichte kleur van de kop zijn de kleine donkere oogjes goed te zien. Achter de kop zit een beschermend halsschild en de vleugels zitten op het achterste deel van het borststuk. Het achterlijf heeft beschermende platen.
Het lichaam is langwerpig en afgeplat. Wordt 10-16 mm groot. Aan het eind van het achterlijf zitten de de 2 scharen (verharde uitsteeksels), die bij dreiging als een schorpioenhouding gekromd kunnen worden en daarmee kunnen prooien vastgepakt worden. Maar dat is pure bluf, want ze zijn niet giftig en kunnen niet bijten of steken en nauwelijks knijpen. De tangen worden gebruikt tijdens het liefdesspel en om de vleugels op te vouwen en te ontvouwen als er gevlogen gaat worden. Maar dat doen ze maar zelden.
De tangen van de mannetjes zijn groter en langer en hebben een duidelijk zichtbare tand aan de binnenzijde bij de basis. De aanhangsels van de vrouwtjes zijn vrijwel recht en minder breed aan de basis.

Op deze foto zijn verschillende nimf-stadia te zien:


Direct na iedere vervelling is het nieuwe chitinepantser nog wit en zacht en is het diertje bijzonder kwetsbaar. 


Binnen korte tijd wordt de huid hard en kleurt hij bruin:


Zodra het koud wordt gaan de oorwormen in winterslaap. Ze graven zich in in een holletje (alleen maar ook paarsgewijs) in de grond of verbergen zich in een boomschors of andere vorstvrije plaats. Bij strenge vorst zullen ze allemaal sterven.

Nu ga ik eens opletten of ik ook de andere 4 soorten ergens tegen kom. 
De kleine oorworm is te vinden bij mesthopen.
De bosoorworm is te vinden in strooisellagen van zowel loof als gemengde bossen.
De zandoorworm is een bewoner van zeer zanderige biotopen zoals de oevers van rivieren en vochtige plaatsen in kustduinen. Hij leeft leeft in zelf gegraven holen onder stenen of houtstronken.
De parkoorworm komt niet algemeen voor en komt voor in bossen en leeft in de strooisellaag tussen de bladeren.

Wordt vervolgd.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten