donderdag 18 april 2019

Wandeling Buulderbroek

Vandaag was het zonnig, temperatuur was 22 graden. Mooi weer voor een wandeling. Ik ging vandaag naar het Buulderbroek, en dit keer niet voor de vogeltjes maar voor de plantjes en insectjes. deeesrte keer dat ik hier kwam was alles nog in winterslaap. het is mooi alles te zien ontwaken met het mooie weer. Elke keer als ik er kom zie ik weer andere dingen.

Gewoon mooi:


Dit is de wilde spaanse hyacint (Hyacinthoides hispanica):


Een wilde hyacint noemt men ook wel een boshyacint. Er zijn 2 soorten: de wilde hyacint en de spaanse wilde hyacint. Het verschil is goed te zien: de bloemen van de wilde hyacint zijn veel smaller, en hun kelkslippen zijn duidelijk teruggeslagen. De bloemtros helt duidelijk naar één kant over en bij warm weer geuren de bloemen sterk. De spaanse is inheems in Spanje en Portugal, maar wordt sporadisch als verwilderde tuinplant in Nederland en België aangetroffen. Ze bloeit van mei tot juni, wordt ongeveer 50 cm hoog en staat in schaduwrijke bossen.

Dit is de gewone vogelkers (Prunus padus):




Het is een boom uit de rozenfamilie. Ze bloeit begin mei met een sterk geurende, witte bloemen. Ze  wordt door insecten bestoven. De vruchten zijn rijp in het najaar en worden door vogels en dieren graag gegeten.


De boshyacint en de pinksterbloem:


In de vele natte plekken groei het stijve zegge (Carex elata):


De plant komt voor langs waterkanten, in moerassen, in moerasbossen, in nat grasland en in voedselrijker wordende vennen. Ze wordt 50-100 cm hoog en vormt een dichte pol. Bloeit in april en mei. Ze heeft één tot drie mannelijke en één tot vier vrouwelijke aren. De mannelijke aren zitten meestal boven de vrouwelijke aren.


De mannelijke aren zijn 2-5 cm lang en de vrouwelijke aren zijn 1,5-7 cm lang. De opgeblazen urntjes zijn 3-5 mm lang en zijn een soort schutblaadjes die geheel om de vruchten zitten. Op het urntje zit een mierenbroodje. Dwz dat mieren de vruchten verplaatsen.

Een ietwat gehavend bont zandoogje:


Hier kun je een leuke herkenningskaart downloaden van de verschillende zandoogjes:


En toen zag ik iets, waar ik al vaker over had gelezen maar nog niet was tegengekomen, het zgn heermoes  (Equisetum arvense): het heeft wel wat weg van een paddestoel:


Heermoes is is een plant uit de paardenstaartenfamilie. Men noemt ze ook wel akkerpaardenstaart. Ze komt in allerlei milieus voor. Ze wordt maximaal 40 cm hoog. In het voorjaar verschijnen er bladgroenloze stengels met sporenaren op de top. De onvruchtbare stengels verschijnen daarna ongeveer twee weken later wanneer de vruchtbare stengels aan het verdorren zijn. De zijtakken staan in kransen rondom de stengel. De plant verspreidt zich via sporen die uitgroeien tot een voorkiem, waarna de bevruchting kan plaatsvinden. Alleen op open grond in open vochtige en matig voedselrijke grond lukte deze vorm van voortplanting.





Het was hier gelukkig niet meer zo heel nat:






Zoek de vuurjuffer  (Pyrrhosoma nymphula)...haha.....de eerste libelle die ik zie dit jaar:


De vuurjuffer is een vrij grote rode juffer met zwarte poten en donkkerrode ogen. 


Zij is een van de eerste libelles die uitsluipen. Dat gaat a.v.  De meeste soorten libelles overwinteren als larve. Afhankelijk van het soort, seizoen en de temperatuur komt na enkele weken of maanden een larve uit het libelleneitje. Het  larvenstadium is het langste stadium van de levenscyclus, het varieert van enkele maanden tot vijf jaar! De libellenlarven hebben het niet gemakkelijk, kannibalisme komt veel voor en ze staan op het menu van vissen, amfibieën, vogels, kevers en wantsen. De libellenlarven zelf eten kleine waterdiertjes zoals watervlooien en visjes. Een libellenlarve vervelt tussen de 9 en 17 keer, waarna het steeds meer op een imago begint te lijken. Net voor de laatste vervelling klimt de larve uit het water om uit te sluipen tot een imago. Er moet dus heel wat goed verlopen vooraleer we zo'n mooie libelle zien verschijnen!

Van de vlinders laten de bonte zandoogjes zich zien:


Een plant die hier ook veelvuldig te zien is is het hondsdraf (Glechoma hederacea) :


Het is een plant uit de lipbloemenfamilie. Een beetje vreemde naam, het is een vervorming van het Middelnederlands goutdraue (lees: gontdrāve), wat wondkruid betekent. Ze wordt 15 - 60 cm groot, heeft een vierkante stengel met bladeren met een gekartelde rand. Hoe zonniger de standplaats, des te kleiner zijn de bladeren. De bloei is van maart tot juni met paars-blauwe bloemen.

Het is leuk om de zegge te zien groeien:




Mijn mooiste foto van vandaag: je kunt hier alleen via de stapkeien aan de rechterkant passeren;


Blik achterom:


Methaan bubbels komen ook voor in ondiepe sloten en draslanden: juist hier ontwikkelen ze zich het meest, waarna ze opborrelen en in de atmosfeer terecht komen en voor temperatuurstijging en dus klimaatverandering zorgen:


Wat je hier ziet zijn de gallen van de lindehoorntjesmijt:


Galmijten (Eriophyes-soorten) zijn zeer kleine insecten. Je kunt ze met het blote oog niet zien. Elke galmijt veroorzaakt een specifieke gal die is vast te stellen ahv de waardplant. In dit geval dus de linde-galmijt. De planten maken als reactie op de aanwezigheid van de mijten een gal, welke in feite niets anders is dan een wilde vergroeiing.
De kraamkamers vormen de eenvoudigste herkenning die meestal een draadvormige structuur hebben. Kraamkamers zitten op de bovenkant  van het blad met soms een felle kleur. De cyclus is av: zodra de bladeren verschijnen ontstaan binnen enkele weken de eerste draadvormige verschijnselen. De mijten overwinteren in de knoppen. Zodra de knoppen schuiven begint de aantasting. Een deel van de cellen van het blad groeit uit tot draadvormige kraamkamers. Hierin planten de mijten zich voort en worden eitjes afgezet. De larven komen vervolgens uit het ei gekropen en verblijven in de kraamkamers tot het weefsel door het zuigen uitgeput is geraakt. De mijten verlaten de kraamkamers om weer nieuwe gallen te veroorzaken. In de herfst gaan de volwassen mijten naar de eindknop om te overwinteren.

De kale jonker, een distelsoort, al aardig op weg naar zijn maximale grootte van 1.20 meter:


Het steekt...uhhh... stikt hier nu al van de muggen:


Ze zijn er vroeg bij dit jaar. Normaal is het in april nog te koud voor de ontwikkeling van de steekmuggen. Maar door de hogere temperaturen van maart zijn ze vroeg geactiveerd uit de winterrust en komen ze eerder tevoorschijn. Gemiddeld zien we ze pas in de tweede helft van juni, met een piek in juli en augustus.

Toen toch een nestelende vogel gespot en wel de grote bonte specht: je kunt het op deze foto niet zien maar helemaal bovenin zit hij voor het nestgat:


Hij vloog in en uit en ging ook beschermend voor het vlieggat zitten:


De grote bonte specht is een holenbroeder. De nestholte wordt rond december door het mannetje uitgehakt in een zachtere houtsoort van een volgroeide boom. De nestholte is ongeveer 15 tot 30 cm diep en de bodem is bedekt met houtsnippers. Daarna begint hij met zijn geroffel (hofmakerij). Dan volgt het baltsgedrag (opzetten van de kopveren). In april en mei worden 4 tot 7 crème-witte eieren gelegd, die in 11 tot 13 dagen worden uitgebroed. De jongen worden 3 tot 4 weken door beide ouders gevoerd waarna ze uitvliegen. In de tweede helft van deze periode kun je het nest eenvoudig  ontdekken als de jongen dicht bij het vlieggat continu om de ouders roepen. Ze laten een lawaaierig vie-vie-vie, gee-gee-gee en diverse zoemende geluiden horen. Als ze worden verschrikt zullen ze echter snel weer terug in hun hol duiken. Lijkt me leuk om dat straks allemaal te gaan bekijken!

Paardebloemen zijn erg in trek bij de honingbijen:


Zoek de vlinder...haha: het is het klein geaderd witje (Pieris napi) :


De grondkleur van de vleugels is wit, op de onderkant is de ondervleugel en de vleugelpunt van de voorvleugel soms geel. De aders zijn aan de onderkant van de vleugels groengrijs bestoven, dit is echter in de zomer veel minder duidelijk dan in het voorjaar. De soort is dan niet makkelijk te onderscheiden van het klein koolwitje. Aan de bovenkant van de voorvleugel heeft het mannetje een zwartige stip, het vrouwtje twee. Op onderstaande foto zijn de aders mooi te zien:



Dit is de bonte gele dovenetel (Lamium galeobdolon):


Er zijn wel 40 verschillende soorten van: we kennen allemaal wel de paarse, de witte en de gele. Ze behoren tot de lipbloemenfamilie. Ze komt voor op vochtige en beschaduwde plaatsen en bloeit in mei-juni met gele bloemen:



Het Robertskruid (Geranium robertianum):




Dit was zo leuk om te zien: een heleboel dansende smaragdlangsprietmotten (Adela reaumurellae):


In april tm juni is de vliegtijd: de mannetjes zijn dan in grote groepen dansend te zien. Het dansen gebeurt in de buurt van meestal grote bladeren waar regelmatig in groepsverband op wordt neergestreken. De motten zijn redelijk groot dus ze vallen goed op.

Het mannetje heeft langere sprieten (die wit zijn) dan het vrouwtje: ongeveer 3x lengte van de voorvleugel. En hij heeft donkere zwarte haren op zijn kop en voorlijf:


Het vrouwtje heeft veel kortere haren en daarnaast twee streepjes met oranjeachtige haren tussen de ogen. De voorvleugel is metaalachtig, donkergroen of blauwgroen, soms met een lichte oranje tint.
De spanwijdte van de vlinder bedraagt tussen de 14 en 18 millimeter. Vrouwtjes heb ik niet gezien, of eigenlijk niet op gelet, omdat ik me niet bewust was van het verschil:


De dames laten zich door de dansers lokken. Zodra een vrouwtje zich in de zwerm waagt, proberen de mannetjes haar te grijpen. Wie het eerst grijpt, heeft geluk. Samen tortelen ze zich naar beneden waar ze paren in de vegetatie. De rupsen eten gevallen boombladeren. Ze kruipen rond in een zelfgemaakt jasje van bladsnippers. Hoe bijzonder!

Eris zoveel te zien in de natuur, maar je moet er wel oog voor hebben, je met het wel willen zien. Vaak moet je echt heel goed kijken: zoek de kikker:


Het is de bruine kikker: hij valt nauwelijks op tussen de bruine eikenbladeren, waar hij zich ook vaak tussen verstopt:


Leuk, zo'n klein kikkertje. Maar het schijnt helemaal niet goed te gaan met de kikkers; erger nog: met alle amfibieën. Chytridiomycota-schimmels roeien kikkers, padden en salamanders uit! Al tientallen jaren zaaien ze dood en verderf en als er niet snel wordt ingegrepen, hebben we straks geen kikkers, padden of salamanders meer. Zegt het tijdschrift Science.
Sinds de schimmel voor het eerst opdook, zijn er wel 100 amfibiesoorten verdwenen. Nu zijn schimmelziektes verantwoordelijk voor de achteruitgang van minstens 501 soorten amfibieën. De aantallen zijn met grote sprongen teruggelopen. Bij 90 soorten was het zelfs einde verhaal; zij zijn volledig van onze aardbol verdwenen! Een van deze schimmels, de Batrachochytrium dendrobatidis eet de huid van de amfibieën langzaam op terwijl ze nog leven. De schimmel veroorzaakt de ziekte door het verspreiden van een gifstof die immuunreacties van de amfibieën verstoort. . En ook het ranavirus is dodelijk. Het gaat erg slecht met de mooie geelbuikvuurpad, de boomkikker, de heikikker, de vinpootsalamander en de vuursalamander. Het trieste van alles is dat wij mensen de oorzaak zijn: globalisering en handel in wilde dieren en planten zijn de hoofdoorzaken van deze wereldwijde pandemie en zorgen ervoor dat de verspreiding van de ziekte doorgaat. Hoogste tijd dus om hier wereldwijd wat aan te doen!


Tot slot nog een foto van de grote bonte specht, heel in de verte:




Dat was het weer voor vandaag. Mooie wandeling!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten