maandag 18 juni 2018

Bloemen en insecten bij Kasteeltje Cranendonck

Een frisse dag was het vandaag: geen zon, veel bewolking. Dan hebben de insecten er ook niet zo'n zin in. Dat was te merken. Bovendien kwam ik niet ver, gezien er op een aantal eikebomen processierupsnesten zaten. En er stond een frisse wind, dus dan moet je niet in het bos willen zijn. Desondanks heb ik toch een paar leuke foto's kunnen maken.

Eerst een paar bloemetjes. Die zijn altijd leuk om te fotograferen. Hier bij het kasteeltje staan fruitbomen. Had ik laatst de bloesems op de kiek gezet: nu groeien er al kleine appeltjes aan de bomen:


Het zou mooi zijn als de appeltjes mooi gaaf blijven, maar zo te zien hebben er toch al insecten of rupsen van het blad gegeten. Ik geloof dat deze bomen niet met insecticiden bespoten worden. Je mag de appeltjes ook oprapen om zelf op te eten. Leuk toch?

Mooie rode klaver (Trifolium pratense) in bloei:


De rode klaver is slechts één van soorten uit het geslacht klaver.


De rode klaver heeft vrij diepe bloemetjes zodat voor het opzuigen van de nectar een vrij lange tong nodig is. Je ziet daarom vooral hommels op de rode klaver. De bloei is van mei tot oktober.
De rode klaver werd vroeger veel gebruikt als voedergewas en komt nu weer meer in de belangstelling voor de ecologische landbouw. Rode klaver heeft de eigenschap om de grond te verrijken met stikstof uit de lucht. Dit wordt door bacterien in de grond gedaan, met wie rode klaver samenwerkt (symbiose). De rode klaver wordt ook wel geteeld als stoppelgewas, dat wil zeggen dat de rode klaver in maart en april onder graan wordt gezaaid en na de oogst van het graan verder groeit. De groeisnelheid van de rode klaver is echter niet groot.

Dit is het mooie Sint Janskruid ((Hypericum perforatum):


Het sint-janskruid  is een plant uit de hertshooifamilie (Hypericaceae). Het kruid bloeit rond het Sint-Jansfeest op 24 juni, de tijd dat de zon op zijn hoogst staat, met gele bloemen die dan ook worden geoogst. De plant wordt 20-85 cm hoog en heeft een ronde stengel. Sint-janskruid bloeit van juni tot september. De kroonbladen zijn 1-1,6 cm lang. De kelkbladen zijn lancetvormig, spits en gaafrandig. De kroonbladen hebben een weinig zwarte punten.


De kale bladeren hebben talrijke doorzichtige punten. Die zijn gevuld met etherische olie. De soort is al lang in gebruik als geneeskrachtig kruid en is als plantaardig antidepressivum verkrijgbaar.

Hier langs de amfibieenpoel die nu dicht begroeid is, waren verschillende al grote groene sprinkhanen te zien:


Dit is de Grote groene sabelsprinkhaan (Tettigonia viridissima) :


Het is een insect uit de sprinkhanenfamilie sabelsprinkhanen (Tettigoniidae), onderfamilie Tettigoniinae. Deze soort wordt ook wel gewoon groene sabelsprinkhaan genoemd.
De lichaamskleur is groen, meestal zonder vlekken, soms komen geheel gele exemplaren voor. Op het midden van de rug loopt een bruine streep, van boven op het halsschild tot de vleugelbasis, en de achterpoten zijn ongeveer twee keer zo lang als de andere twee paar. De twee voelsprieten zijn even lang als het lichaam. De totale lengte ligt ongeveer rond de 8 centimeter, waarvan de vleugels of de legbuis ongeveer de helft bepalen. Het mannetje wordt exclusief vleugels 28 tot 34 millimeter lang, het vrouwtje 27 tot 38 mm. He, dat kan ik hier net niet zien, de achterlijfspunt zit achter een blad verscholen. Bij het mannetje zijn de vleugels langer, maar deze heeft geen legbuis. Deze iets gekromde en zijdelings afgeplatte legbuis, vandaar de naam sabelsprinkhaan, wordt onterecht nog weleens aangezien voor een angel, maar geen enkele sabelsprinkhaan kan ermee steken. Mannetjes hebben relatief lange, naar achteren wijzende cerci.
De grote groene sabelsprinkhaan is een goede springer, er ook kan gevlogen worden bij verstoring of gevaar. Eigenlijk is het eerder wegzweven, want de afstand bedraagt nooit verder dan een tiental meters, er wordt alleen gevlogen na een sprong en er is geen sprake van opstijgen. De mannetjes 'zingen' door de voorvleugels langs elkaar te wrijven, en zijn te horen van drie uur in de middag tot drie uur 's nachts. Het geluid is zeer luid en goed te horen tot een afstand van 100 meter. De vrouwtjes zetten rond september de eitjes af die met de legbuis, ovipositor genaamd, in schorsspleten of in de bodem worden gebracht. De nimfen komen in de lente uit het ei, na te hebben overwinterd. De jonge groene sabelsprinkhanen blijven de eerste vervellingen nog in de lagere begroeiing omdat ze nog niet kunnen vliegen. Pas als ze volwassen worden rond eind juni wordt wat meer op bomen en hogere planten gekropen om beter te kunnen jagen en te zonnen.
Hoewel veel sprinkhanen als schadelijk worden gezien, is deze soort vrij nuttig. Het voedsel bestaat voornamelijk uit andere insecten die op planten leven, ze grijpen met hun stekelige voorpoten een prooi die dan door de sterke kaken aan stukjes geknipt wordt. Ook knagen ze soms aan planten maar insecten, waaronder andere sprinkhanen, vormen het belangrijkste voedsel.

Mooi filmpje van deze sprinkhaan:


Prachtige site met veel foto's van mooie sprinkhanensoorten:


De bloemenweide voor het bijenhotel staat volop in bloei. Ik had hier al veel vlinders verwacht, maar zag alleen witjes.


De Klaproos (Papaver rhoas) vind ik toch zo mooi! Het is een onkruid maar desondanks erg geliefd:


Klaprozen verschijnen op plaatsen waar de grond kort geleden is omgewoeld. Vooral dan op zonnige, droge en voedselarme zandgrond kan dit mooie onkruid goed gedijen. Zo kunnen ze massaal verschijnen langs wegbermen, spoordijken, bouwterreinen, plaatsen waar wegwerkzaamheden hebben plaats gevonden....


In elke zaaddoosje zitten honderden zaadjes die zich in het rond verspreiden. Als de zaden te diep onder de aarde terecht komen, kunnen ze daar nog ruim vijftig jaar kiemkrachtig blijven. Vanaf dat de zaden door omwoeling van de grond weer aan de oppervlakte komen te liggen kunnen ze dan gaan kiemen. De klaproos mag dan ook een echte pioniersplant worden genoemd.


Wist je dat de klaproos ook wel onweersbloem of donderbloem wordt genoemd?  Bij regenweer klapt de bloem nl. dicht. 
In vroegere tijden probeerde men ook onweders te bezweren met behulp van de klaproos. Men plukte grote boeketten met donderbloemen om die in de kerk te laten zegenen. Kwam er nadien onweersdreiging opzetten, dan stak men de gezegende planten in brand. "Beginnen donderwolken op te doemen, stook dan vlug uw donderbloemen" luidde dan ook het spreekwoord aan het begin van de twintigste eeuw.

Aan de oever van de Buulder AA achter het insectenhotel staan weer andere wilde bloemen:


Zoals deze: het Echte knoopkruid (Centaurea jacea):


Ze is te zien vanaf de tweede helft van de lente in onze graslanden, bermen en dijkhellingen: de paarsrode bloemhoofdjes van het Knoopkruid. Hun bloei gaat soms wel door tot in de herfst. Een gemakkelijk herkenbare eigenschap van Knoopkruid is de vorm van de omwindselblaadjes die onder om het bloemhoofdje zitten. Ze beginnen aan de voet als gewone groene tamelijk smalle blaadjes en boven de versmalling gaan ze over in een donkerbruine tot zwarte schub met vele stekels. 

Als ik er niet uit kom met het determineren van de bloemetjes ga ik altijd naar deze site:

Hier kun je zoeken op bloeimaand of op kleur. er staan foto's bij, dus dan kun je ze makkelijk herkennen.

Dit is de Gewone margriet Leucanthemum vulgare (Chrysanthemum leucanthemum):


Het is een zeer algemeen voorkomende plant. Ze groeit op op open, vochtige tot matig droge, voedselrijke, grazige grond bv in graslanden. Vanaf mei tot en met augustus zie je de opvallende bloemenhoofdjes. De hoofdbloei valt in juni. De vlakke bloemenhoofdjes zijn 3 tot 6 cm breed en bestaan uit een geel hart van buisbloemen en een krans van witte straalbloemen. Ze staan op weinig of niet vertakte stengels, die 30 tot 60 cm hoog kunnen worden.

Dit is de Akkermelkdistel (Sonchus arvensis):


De Akkermelkdistel is in heel Nederland een zeer algemeen voorkomende plant van 80 tot 150 cm hoog met paardenbloem-achtige bloemenhoofdjes.
Ze groeit op vochtige, zeer voedselrijke, vaak omgewerkte grond in akkers en op grazige en stenige plaatsen. Als je de stengel doorbreekt komt er wit sap uit.

Ik liep het bos in richting de manege van Peer Donkers, en kon er niet om heen maar zag hier al de eerste zwam, en de zomer moet nog beginnen:


Het lijkt op de Zwavelzwam (Laetiporus sulphureus) die o.a. op eikenstobben groeit. Ik wist het niet maar het bijzondere van deze soort is dat deze paddenstoel in meerdere seizoenen een groeipiek vertonen. Hij groeit vanaf april met een groeipiek in juni en vervolgens vanaf augustus tot en met oktober. Hoe bijzonder; ik dacht altijd dat paddestoelen en zwammen alleen groeiden in de herfst.


De bramenstruiken laten ook al hun kleine vruchtjes zien:


Het is de Gewone braam of Bosbraam (Rubus fruticosus):


Hij behoort tot de rozenfamilie. De bloei is van eind mei tot september en de bestuiving vindt plaats door insecten, met name bijen en hommels. De vruchten komen dan vanaf augustus. De braam is door zijn stekels redelijk beschermd tegen de vraat van grote grazers. Wanneer hij eenmaal aangeslagen is, neemt hij steeds meer ruimte in.

En dan nu wat beestjes: het mooie Schorpioenvliegje (Panorpida) :


In ons land komen maar 5 soorten Schorpioenvliegen voor: één zeer zeldzame van het geslacht Aulops en vier van het geslacht Panorpa. De dieren kun je vinden in bosranden, tuinen, ruigtes langs weiden en akkers en de panorpa's zijn zeer algemeen.Het is een oude groep, die wordt gezien als voorganger van o.a. de vlinders, ze hebben een complete gedaanteverwisseling. Het gedrag is best wel opvallend, het zijn beestjes met nogal wat bravoure. Zeer opvallend wordt ergens geland, ze slaan nog een paar keer met de vleugels en lopen dan druk rond. Het lijkt of ze nergens bang voor zijn. Wat soms wel eens slecht afloopt en ze door andere insecten opgegeten worden.
Vaak wordt een spinnenweb bezocht, resten van de prooien van spinnen zijn een geliefde prooi. Schorpioenvliegen plakken niet vast in een spinnenweb. Dat wordt voorkomen door een afscheiding van de darm. Komt de spin kijken dan gaat hij snel weg als hij de schorpioenvlieg ontdekt. Schorpioenvliegen leven van bladluizen, dode insecten, vogelpoep, nectar, pollen, rijpe vruchten en honingdauw.
Welke van de 4 uit het geslacht deze is, is moeilijk te zeggen. Vlekken in de vleugels zijn een determinatiekenmerk maar die vlekken zijn erg variabel en daardoor niet 100 procent betrouwbaar. De Roodkop is het iig niet, de Duitse is het ook niet: daarbij zijn de 3 zwarte vlekken tegenover de gele vlek op de vleugels bijne even groot, dan zijn er nog 2 over die aan de hand van de basaalvlek op de vleugels aan de basis van het lijf uit elkaar zijn te houden.
Basaalvlek klein of afwezig: Panorpa communis, is gewone schorpioenvlieg.
Basaalvlek over twee vleugelcellen: Panorpa vulgaris, is Weide schorpioenvlieg.
Het is slecht te zien maar ik denk toch dat die vlek maar 1 cel beslaat en dat het dus de Gewone schorpioenvlieg is. Leuk he, dat determineren!

Met dank aan: http://www.janvanduinen.nl/mecoptera.php

Twee kleine vlindertjes, vermoedelijk uitltjes, of motjes, heb ze nog niet kunnen determineren:




En twee vliegen:




Twee koolwitjes in het riet in de sloot:


De sloot die enkele weken geleden nog helemaal niet vol begroeid was, was nu amper nog te zien:


Galletjes op eikenblad:


Hier zitten plantengallen op de bovenkant van een eikenblad. De bladeren zaten er vol mee. Je zult het niet geloven maar meer dan 40 soorten gallen komen er alleen al op de eik voor, deze boom is daarom dus voor veel beestjes van belang om zich te kunnen voortplanten. Gallen kunnen door verschillende soorten organismen worden veroorzaakt, wespjes, mugjes, mijten maar ook door schimmels. Meestal zijn het galwespjes. Plantengallen en hun veroorzakers ervan zijn een wereldje apart. Ik zal er een keer een blogpost aan wijden.

En dan hier de imposante Reuzenbereklauw (Heracleum mantegazzianum):


Een plant uit de schermbloemenfamilie. Het is een exoot afkomstig uit  Zuidwest-Azië. De plant heeft klauwvormige bladeren. 

De reuzenberenklauw kan, afhankelijk van de groeiplaats, in de lente in een paar maanden tijd uitgroeien tot een hoogte van 4 meter. Afhankelijk van de groeiplaats zullen de zaailingen na een of meerdere jaren de bloeifase bereiken. Het eerste jaar blijft de plant laag (50 cm), het jaar erop is hij meestal volgroeid, en bloeit van juni tot augustus met een variabel aantal samengestelde schermen vol witte bloemetjes. Na de bloei sterft de plant af. De plant is vooral te vinden langs wegen en op plaatsen die niet begraasd of bewerkt worden.


Je moet echter wel oppassen voor deze plant. Blootstelling aan zonlicht na contact met het sap kan na 24 uur rode jeukende vlekken veroorzaken, die gevolgd worden door zwelling en blaarvorming. Het letsel kan eruitzien als een brandwond en het kan twee weken duren voordat het genezen is. Als litteken kan er een bruinverkleuring optreden. Wanneer het sap in de ogen komt, kan dit tot blindheid leiden. Om deze reden wordt deze eenorme plant op veel plaatsen bestreden.

De paarden van manege Donkers: aan hooi geen gebrek:


Toen zag ik ineens veelvuldig dit prachtige vlindertje fladderen:
het is de Phegeavlinder (Amata Phegea):


De wat? Ja, de Phegeavlinder. Sjieke naam! Wie deze zomer erop uittrekt in het GrensPark Kempen~Broek, komt deze bijzondere dagactieve nachtvlinder gegarandeerd tegen. En als je dan deze trage vlieger goed bekijkt, snap je meteen waarom men hem melkdröpke of melkdrupje heeft genoemd.
De voor- en de achtervleugel is inktkleurig blauwzwart met enkele halfdoorschijnende witte vlekken. Op het achterlijf zitten één of twee gele banden en de antennen hebben witte uiteinden.


Dit vlindertje is een nachtvlinder, die behoort tot de familie van de Beervlinders (Arctiidae). De vlinder is overdag actief, en kan daarom goed waargenomen worden in de periode dat hij vliegt en bloemen bezoekt. Hij is te zien van eind mei tot half augustus in één generatie. De soort overwintert als rups.
De vlinder komt in Nederland vrijwel alleen voor in Noord- en Midden-Limburg en in het aangrenzende zuidoosten van Noord-Brabant.


Hij houdt zich het liefste op langs bosranden, op open plekken in het bos, in lichte, open bossen en op zonnige bospaden. Zowel gebieden zonder bos, als gebieden met alleen maar gesloten bos zijn beide onaantrekkelijk. Natuurgebieden waar de overgang tussen bos en bloemrijk grasland of tussen bos en heide geleidelijk verloopt, zijn daarentegen ideaal. Zoals hier! Hij fladderde van links naar rechts over het zandpad en ging niet zitten, waardoor hij dus moeilijk te fotograferen was:


Maar het gaat erom dat ik hem gezien heb, dat is het allerleukste.

De lange laan met aan weerszijden hoge bomen en sloten die nu droog stonden deed donker aan. Er groeiden door de schaduw veel grote varens:  de Brede stekelvaren (Dryopteris dilatata):


In onze bossen tref je vaak ondergroei aan van een aantal varens, waaronder de Brede stekelvaren. Deze varensoort is gemakkelijk in het bos te herkennen, doordat de bladeren die uit de wortelstok te voorschijn komen als het ware overhangen naar de bosbodem. Daardoor lijkt het net of er een bal midden in de varenplant is gevallen. De schubben aan de onderste helft van de badsteel zijn donkerbruin van kleur. Als de bladeren in het voorjaar uit de wortelstok te voorschijn komen rollen ze als het ware uit.

Ik was bang dat ik dmv een foto nooit kon laten zien hoe mooi dat was, maar ik vind deze foto zelf toch wel heel erg fraai. Toen bemerkte ik tot mijn grote teleurstelling toch diverse eikenprocessierups nesten, gelukkig nog niet open, maar ik besloot toch maar snel om te keren. De komende maand toch maar niet meer naar het bos gaan. Bovendien stikte het hier van de dazen....ook niet leuk. Die komen af op warmte en beweging. Als ze je eenmaal in de gaten hebben raak je ze niet meer kwijt.


Hier zag ik nog een grote buizerd plots naar beneden duiken, die had ws een muis in de smiezen. Ik hoorde ook zijn jongen druk kwetteren dus hier moet ergens een nest gezeten hebben. Maar ik heb hem niet kunnen fotograferen. ik wilde ook naar de uilenkast om te kijken of daar jongen waren, maar dat ging nu dus niet ivm de rupsenplaag. Jammer.


Eenmaal weer terug bij de sloot, bloemenweide en het insectenhotel nog een paar mooie bloemetjes gezien: tussen het riet in de sloot pronkt een mooie grote rose bloemenaar:

Het was een heel gezoek maar volgens mij is het de Douglas Spirea:


Een plant die oorspronkelijk afkomstig is uit het westen van Noord-Amerika, uit Alaska in het zuidwesten van Canada en de Pacific Northwest. Ze werd geïntroduceerd in Europa, waar ze als invasief wordt beschouwd. Het groeit tussen zegge, paardenstaarten, wilde bosbessen en andere moerasflora. Het is een wollige struik die 1 tot 2 meter hoog groeit uit wortelstokken. Grote trossen kleine roze bloemen vormen torenspitsen in de vroege zomer, later worden ze donker en blijven bestaan. De bladeren zijn getand in de richting van de uiteinden. 


Deze plant is echter niet zo leuk als dat ze eruit ziet: ze vermindert nl. de biodiversiteit: het koloniseert moerassen ten koste van andere planten en vormt dichte wollige struiken langs de waterkant.

Zo op het eerste gezicht zou je zeggen: kijk...een Koolwitje...het is ook een witje, maar witjes zijn soms moeilijk van elkaar te ondercheiden. Dit is wel een witje, maar het is het Klein geaderd witje (Pieris napi) :


Het klein geaderd witje is een zeer veel voorkomend vlindertje met een voorvleugellengte van zo’n 22 mm. Hij kreeg zijn naam door de groene, soms grijze, bestuiving van de ‘aders’ die door de vleugels lopen. Dat kun je hier op mijn foto mooi zien. Dit betreft overigens alleen de buitenzijde van de vleugels en is alleen bij de voorjaarsgeneratie duidelijk waarneembaar. Die generatie ontpopt na te hebben overwinterd rond de eerste mooie dagen in maart of april. Het witje vliegt in drie generaties rond, met pieken begin mei, eind juli en eind augustus.
Mooi pdf voor herkennen van witjes:

https://assets.vlinderstichting.nl/docs/5bdc4a3f-2dda-49da-a0e0-1dcf0e61ef65.pdf

Het kleine rose bloempje wat je hier ziet noemen we het Perzikkruid (Persicaria maculosa):



Het is een algemeen voorkomende, eenjarige plant uit de duizendknoopfamilie (Polygonaceae). De tot 1 m hoge plant heeft groene, lancetvormige en gaafrandige bladeren met vaak een donkere, bruine tot zwarte vlek midden op het blad. Aan de voet van het blad bevindt zich een bruin tuitje, die met korte haartjes is  bezet. De rozerode bloemhoofdjes zijn in schijnaren gerangschikt en bloeien van juni tot in december. De vrucht is een glanzend zwarte, 3 mm grote dopvrucht. De dopvruchten van deze plant wordt door vogelhouders verzameld, er zijn veel gekweekte vogelsoorten die dit lusten. Bij barmsijzen zou deze dopvruchten de rode kleur op borst en pet helpen behouden.


Dit mooie bloempje had ik nog niet eerder gezien: het is de Beemdooievaarsbek of weide-ooievaarsbek (Geranium pratense):


Het is een vaste plant uit de ooievaarsbekfamilie (Geraniaceae). De plant komt van nature voor in West-Europa en in Azië. In ons land omt de plant redelijk veel in het wild voor. Hij wordt tot 90 cm hoog. De bloemen zijn meestal blauwpaars, maar kunnen variëren via roze naar wit. De bloeitijd is van ca. juni tot en met juli. Mooi zijn de blauwe stampers!


De bloemen hebben donkergekleurde, straalvormige aders. Honingbijen vinden hierlangs de weg naar de nectar. De plant is drachtplant voor honingbijen, hommels, solitaire bijen en vlinders.

Het veld naast mij was laat met aardappelplanten ingezaaid. Nu staat het hele veld al in bloei!. De boer is met onkruidbestrijding bezig. Jammer, maar dat moet. Wegwezen dan maar weer, want dat wil je ook niet inademen.


Dus dat was het weer voor vandaag!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten