zaterdag 9 juni 2018

Op zoek naar vlinders en libellen bij Buulder AA

Ik wil deze zomer veel mooie vlinders en libellen fotograferen. Ik weet niet precies wanneer welke insecten zich op een bepaaalde plaats laten zien, vaak is dat maar kort, dus dan zit er niks anders op dan vaak gaan kijken. Maar ik vind dat dan ook heel erg leuk: ik geniet ook van de natuur en de rust die het geeft. Hier bij de Buulder AA nabij de Kleine Bruggen kom ik vaak, het wordt er steeds mooier: heel het akkerland vult zich langzaam met prachtige wilde bloemen en planten:


Op sommige plekken staat deze plant met gele bloempjes in aarvorm volop in bloei, maar ik ben er nog niet achter welke het is:




Bij de vistrap hoorde ik een enkele kikker( aan het geluid te horen een poelkikker) rustig kwaken:



 en fladderden veel waterjuffers rond met name beekjuffers:


Beekjuffers vallen op door hun forse postuur, metallic gekleurd lichaam (blauw bij mannetjes en groen tot brons bij vrouwtjes) en brede vleugels. Mannetjes hebben geheel of gedeeltelijk donker blauwzwart gekleurde vleugels.


Bij de meeste libellen soorten proberen de mannetjes een gebiedje langs de waterkant te veroveren en te beschermen: een territorium. Vaak zijn dit gebiedjes die extra geschikt zijn voor het afzetten van eitjes. Andere mannetjes die in het territorium komen, worden verjaagd en dat geldt soms ook voor libellen van andere soorten. Vrouwtjes die zich in de buurt van het territorium wagen, worden onmiddellijk gegrepen voor de paring.
De territoria die mannetjes bezetten zijn tijdelijk van aard en minder vast begrenst dan bijvoorbeeld bij vogels. Sommige soorten verdedigen hun gebiedje door eindeloos op en neer te patrouilleren, andere soorten door vanaf een zitpost langs de waterkant korte uitvallen naar andere libellen te maken.


Beekjuffers hebben een vlinderachtige vlucht, die vanwege de gekleurde vleugels vooral bij mannetjes opvalt. Imago's zijn vaak in de oevervegetatie van een beek te vinden, waar mannetjes op uitkijkposten zitten:


Beekjuffers hebben complexe dreig- en baltsvluchten, waar soms meerdere dieren aan deelnemen. Dit is vaak een spectaculair gezicht. Soms laten baltsende mannetjes zich een stukje meedrijven op het wateroppervlak in een stroomversnelling. Eitjes worden solitair door het vrouwtje afgezet, in waterplanten. Soms verdwijnt het vrouwtje bij de ei-afzet geheel onder water.


Beekjuffers zijn gespecialiseerd in stromend water. De larven leven tussen waterplanten en uitgespoelde boomwortels. Een hoge zuurstofverzadiging van het water is belangrijk. De bosbeekjuffer (gehele balauwe vleugels) is hierin kritischer dan de weidebeekjuffer (gedeeltelijke donkere vlek op de vleugels).

Wat is er nu mooier dan een akkerlandschap met zijn natuurlijke begroeiing:


De zeer algemene Akkerdistel (Cirsium arvense) groeit hier ook volop, vooral te herkennen aan de kleur van de bloemen in de hoofdjes. Maar daar is het nu net nog iets te vroeg voor. Deze is lila tot licht paars en daardoor gemakkelijk te onderscheiden van alle andere distelachtige planten. Arvense betekent akker. 


Dit leuke kleine kevertje heeft een voorkeur voor deze plant, het is de Wollige distelsnuitkever (Larinus planus):


Ik heb er vandaag veel gezien, vooral parend. Het is een beestje uit een onderfamilie van de snuitkevers. Je hebt geen idee hoeveel snuitkevers er zijn; kijk hier maar eens: alleen al in Europ zijn er 700 soorten:


Een stukje verderop heb ik nog meer mooie foto's van deze kevertjes en zal ik ze verder beschrijven.

Deze toch wel opvallende plant is de vogelwikke (Vicia cracca):


Het is een plant uit de vlinderbloemenfamilie. Ze heeft slappe stengels die zachtbehaard zijn. Ze zoekt door middel van ranken steun bij andere planten. De hoogte (of lengte) is maximaal twee meter. Ze komt voor op bouwland, grasland, langs wegen, dijken, in heggen en in kreupelhout. De plant bloeit in een dichte tros van tien tot dertig bloempjes (soms zelfs meer). Ze heeft paarsachtig violette bloempjes. Elk bloempje bevindt zich op een kort steeltje en hangt. De bloei is van juni tot augustus.

Het mooie bruin-oranje vlindertje dat op deze plant zit valt eveneens op door haar krachtige kleur ook al is ze maar klein, het is het Groot dikkopje (Ochlodes sylvanus) :


Het groot dikkopje is een mobiele soort die leeft in allerlei beschutte, vrij vochtige graslanden en ruigten, zoals hier. Ondanks zijn naam is het maar een klein dagvlindertje. De vleugel varieert in lengte tussen de 12 en 15 millimeter en is aan de bovenkant oranje/bruin:


De onderkant van de achtervleugel is geelachtig, met duidelijke lichte vlekken. Het mannetje heeft op de bovenkant van de voorvleugel een duidelijke geurstreep in de vorm van een langgerekte S (donkere kleur):


 Het groot dikkopje heeft geen kommavlek. De voelspriet kan aan het uiteinde een haakje hebben. De vliegtijd is van juni tot en met augustus met jaarlijks één generatie. Mooi klein vlindertje! Ik had hze aangemeld bij waarneming en ze is bevestigd.


Het 5-stippelig lieveheersbeestje, op zoek naar wat lekkers. Meestal eten ze bladluizen maar soms ook klavers of bladschimmels. Of ze is misschien op zoek naar een plek om haar eitjes af te zetten, maar meestal ligt die plek midden tussen bladluishaarden in:


De vogelwikke is blijkbaar ook in trek bij de bijen:


De oevers van de Buulder AA zijn nu zo rijke begroeid, dat je er niet dichtbij meer kunt komen. Er was hier wel gemaaid, maar dicht langs de oevers niet, met gevaar dat je zomaar in de sloot afglijdt. Dus ik kon hier geen libelles fotograferen:


Maar met een beetje geduld waren de libelles aan de andere kant (van de akker) wel bereid om voor me te poseren: 

Dit i een Bosbeekjuffer (calopteryx virgo):


Lengte: 45-49 mm. Forse juffers met zeer brede vleugels en dicht netwerk van vleugeladers. Mannetjes: blauw metaalglanzend lichaam. Vleugels vrijwel geheel zwart met blauwe glans. Alleen de uiterste top en uiterste basis van de vleugels zijn lichter getint. Geen pterostigma's. De onderkant van de achterlijfspunt is roodbruin gekleurd. Vrouwtjes: groen tot bruin metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groenbruin tot bruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen ('pseudopterostigma'). Dit is dus een vrouwtje.


Dit is de Weidebeekjuffer (Calopteryx splendens):


Lengte: 45-48 mm. Forse juffers met brede vleugels, en dicht netwerk van vleugeladers. Mannetjes: blauw metaalglanzend lichaam. Grote zwarte vlek in vleugels (van knoop tot vlak onder top). Vleugeladers met blauwe glans. Geen pterostigma's. De onderkant van de achterlijfspunt is vuilwit gekleurd. Vrouwtjes: groen metaalglanzend lichaam. Vleugels egaal van kleur, groen tot groenbruin getint. Wit pterostigma, waarin vleugeladers doorlopen ('pseudopterostigma'). Dit is dus een mannetje.

Nog een prachtige foto van het Groot dikkopje:


Vind hem zelf zo mooi dat ik hem heb uitvergroot:


Dit is duidelijk het Kleine koolwitje (Pieris rapae):


Ze behoort tot de soort Witjes. Witjes zijn over de hele wereld verspreid. Wereldwijd zijn ruim 1160 soorten bekend, in Europa vijftig en in Nederland zijn veertien soorten vastgesteld. Deze soorten zijn verdeeld in drie onderfamilies: 6 soorten echte witjes (Pierinae), 2 soorten boswitjes (Dismorphiinae) en 6 soorten luzernevlinders (Coliadinae). En dat zijn dan alleen nog maar de witachtige vlinders. Ongelooflijk!

Vlinders uit de familie van de witjes zijn overwegend wit of geel gekleurd en het verschil tussen mannetjes en vrouwtjes is vaak vrij gemakkelijk aan de tekening op de vleugels te bepalen. De vleugelschubben bevatten pterine, dat niet alleen een kleurpigment is, maar ook dient als vraatwerende stof. Witjes zijn daardoor niet erg geliefd bij vogels.
Witjes bezoeken graag bloemen en vliegen in twee of meer generaties per jaar. Sommige soorten kunnen grote afstanden afleggen en vooral het groot koolwitje wordt geregeld in grote groepen trekkend waargenomen.

Met name de koolwitjes zijn lastig om uit elkaar te houden. Maar de Vlinderstichting heeft een mooie herkenningskaart die je gratis kunt downloaden:

https://assets.vlinderstichting.nl/docs/5bdc4a3f-2dda-49da-a0e0-1dcf0e61ef65.pdf

En alle witjes met foto's: https://www.vlinderstichting.nl/vlinders/vlinders-herkennen/families/familie/witjes

De vlinder wordt ook wel eens knollenwitje genoemd. Onder de waardplanten zijn verschillende koolsoorten. De vleugel heeft een lengte van 21 tot 27 millimeter en is gesierd met enkele zwarte vlekken. Op de onderzijde zit een groene bestuiving. Zowel de vrouwtjes als de mannetjes hebben een donkere tip aan de bovenkant van de voorvleugel, die recht is afgesneden. Bij het mannetje zit daaronder nog één stip en bij het vrouwtje nog twee stippen. Bij de tweede en volgende generaties zijn de stippen iets donkerder van kleur. De aders op de onderkant van de achtervleugel zijn niet grijsgroen bestoven. De vlinder legt één tot hooguit drie eieren per plant op de onder- of bovenkant van het blad, hierdoor leven de rupsen vaak solitair. Er zijn 3 tot 4 generaties per jaar. De eerste generatie vliegt tot eind juni. De tweede en de derde generatie overlappen elkaar en vliegen van eind juni tot eind september. Soms is er ook nog een vierde generatie tot in november. De vlinder overwintert als pop, vaak relatief laag bij de grond (1-3 meter).

Fijn, toch nog twee vlinders gezien vandaag! Ik kwam in de buurt van de amfibieenpoel en hoorde een kikker kwaken. Ik ging kijken of ik nog dichtbij genoeg kon komen om de poel te zien, en ik bofte: iemand was mij voor geweest en had de hoge begroeiing plat gemaakt:

Ooooo, wat is die mooi vandaag:


Die kans krijg ik miscchien niet meer, dus ik heb even een panoramarondje gemaakt:


Een paddenpoel ofwel amfibieënpoel is een kleine poel die plaatselijk minimaal één meter diep is en waar de omstandigheden geschikt zijn voor de voortplanting van kikkers, padden en salamanders. Ook voor sommige andere dieren, zoals libellen, zijn poel en omgeving een geschikte leefomgeving.


De oeverzone is het belangrijkste deel van de poel voor allerlei watergebonden planten en dieren. Hoe grilliger de oeverlijn, hoe langer de oeverzone, dus hoe meer soorten er van kunnen gebruik maken. Glooiende oevers zijn goed voor kikkers en padden. Zij leven immers niet de hele tijd in het water, maar komen ook regelmatig aan wal. Door een glooiende oever aan te leggen krijgen zij het alvast makkelijker. Het water aan de glooiende oever warmt ook sneller op waardoor eieren en larven van kikkers en salamanders sneller ontwikkelen. Ook kikkers en salamanders zijn heel nuttig want ze jagen op insecten.
In een poel moet altijd water staan, ook al is het maar weinig. De meeste waterplanten en oeverplanten kunnen wel tegen een korte periode van droogte. De meeste diersoorten die in of rond poelen leven ook, behalve salamanders.


Maximaal ingezoomd:


Lang bestaande paddenpoelen zijn oorspronkelijk vaak gegraven als drinkplaats voor het vee. De meeste amfibieën overwinteren niet in een poel maar onder boomstronken of houtstapels, in de strooisellaag, in holen en gaten in de grond of in kelders. Zodra temperatuur en luchtvochtigheid in het voorjaar gedurende enige tijd boven een bepaald minimum stijgen komen de dieren tevoorschijn en begeven zich naar een nabijgelegen poel of ander water om zich voort te planten. Dit noemt men de amfibieëntrek. Salamanders zijn het eerst, daarna volgen massaal de gewone pad en de kikker. De maximale trekafstand is ongeveer 1500 meter. Er wordt wel gezegd dat de dieren naar hun geboortewater teruggaan, maar dat is lang niet zeker.


Dit is een aangelegde poel. Daarvoor is een heel beheerplan aan vooraf gegaan:

Een poel dient, om geschikt te zijn voor amfibieën, een flauw aflopende noordoever te hebben zodat de zonnewarmte daar al vroeg in het voorjaar zorgt voor een aangename temperatuur. Amfibieën zijn koudbloedig en een glooiende oever is een plek waar ze zich kunnen opwarmen.


Een paddenpoel mag niet in verbinding staan met water waarin vis leeft, de larven (kikkervisjes) worden dan opgegeten door de vissen. Bomen en struiken zijn direct rond een poel niet gewenst; ze houden zonnestraling tegen waardoor het water voor de voortplanting te laat op de juiste temperatuur komt. Ingewaaid blad zorgt bovendien voor een minder goede waterkwaliteit. Een gevarieerde kruidlaag rond het water met nectarplanten daarentegen is belangrijk omdat ze insecten aantrekt die als voedsel kunnen dienen voor de amfibieën. Een begroeiing met soorten als bies, gele lis en watermunt past goed bij een paddenpoel. Die zag ik hier niet maar wel andere plantjes en bloempjes:




Onderhoud, zoals het schonen om verlanding tegen te gaan, wordt in het najaar gedaan als zich geen amfibieën meer in de poel bevinden. Een deel van de poel wordt daarbij bovendien onberoerd gelaten.

Wil je graag alles weten over kikkers en ze herkennen aan hun gekwaak? Kijk dan hier:


Ik zag dat ze aan de achterkant van de vistrap en links van de amfibieenpoel een leuk bankje hebben geplaatst:


Het is geplaatst door de Stichting Fishflowform. Wat leuk!


Nu kun je er heerlijk bij gaan zitten als je wilt genieten van de mooie natuur hier en dan natuurlijk met name van de vistrap in al zijn schoonheid:




Op de Speerdistel zag ik ook een paartje Wollige distelsnuitkevers (Larinus planus):


Bij de snuitkevers is de kop verlengd met een snuit-achtig deel.Die gebruikt dat insect om mee te boren in de vruchten en er daarna een ei in te leggen. De voelsprieten zitten aan deze snuit vast. Het diertje is ongeveer 7 à 8 mm lang. 


Meer heb ik er niet over kunnen vinden.


heb ze aangemeld bij waarnemingen; misschien leidt dat naar meer informatie.


En dat allemaal op zo'n stekelinge distel!


Toen zag ik dit prachtige kleine maar opvallende vliegje: het leek wel of hij 2 witte hartjes op zijn vleugels had. Ik heb erg lang moeten googlen en dacht toen zelf dat het een walnootboorvlieg was. Heb hem aangemeld bij waarnemingen.  Gelukkig kreeg ik er een reactie op: het was niet de walnootboorvlieg maar een andere ondersoort van de boorvliegen nl. de Vederdistelgalboorvlieg (Urophora stylata):


Boorvliegen (Tephritidae) worden ook wel fruitvliegen genoemd. Maar het zijn niet die bekende fruitvliegjes die we allemaal kennen.  Deze vliegen hebben mooie tekeningen op hun vleugels, zodat ze niet direct op vliegen lijken.  Hun naam hebben ze gekregen omdat de vrouwtjes hun eitjes in een plant leggen met een legboor die vaak langer is dan de rest van het lichaam. Ze zijn te herkennen aan de gevlekte vleugels, die de meeste andere vliegen niet hebben. In Nederland komen ongeveer 80 verschillende soorten voor. Het zijn gemiddeld maar kleine vliegjes van zo'n 6 mm lengte. Ze zijn dikwijls gebonden aan een bepaald soort plant. Ze kunnen zowel als imago, larve of pop overwinteren. Een vrij groot aantal larven ontwikkelt zich in vruchten en kan grote schade veroorzaken. Andere soorten leven parasitair op andere insecten. Volwassen vliegen voeden zich met plantensappen en vocht uit rottend materiaal.

Er zijn heeel veel verschillende boorvliegen :



Zoals gezegd: dit is dus de Vederdistelgalboorvlieg ook wel Speerdistelgalboorvlieg genoemd, naar de plant waarop hij voorkomt. Deze bont gekleurde boorvlieg heeft een V-vormige donkere band aan de vleugeltoppen en daarvoor een andere, gebogen dwarsband. Het borst schildje is geel. Vrouwtje heeft een opvallend lange legboor. Die zie ik hier niet, dus dan zal dit een mannetje zijn.


De mannetjes hebben een territorium, vooral op de speerdistel (zoals op mijn foto) waar zij andere mannetjes uit verdrijven. Ze zitten zelden op de akkerdistel. Als er een vrouwtje verschijnt wordt zij gewenkt met heel kenmerkende vleugelbewegingen en uitgenodigd voor de paring. De larven ontwikkelen zich in de bloembodem.


Het is een druk klein vliegje. Maar wel een met mooie ogen. Boorvliegen hebben prachtige gekleurde ogen: vaak felgroen maar deze heeft 3 gekleurde strepen, daarom heb ik de foto uitvergroot (klik ev, op plaatje voor vergroting):


Dan komt dit vliegje er maar bekaaid van af,....maar die vind ik ook leuk hoor, het is de Cacoxenus indagator:


Hij heeft geen Nederlandse naam en  is een vliegensoort uit de familie van de fruitvliegen (Drosophilidae). het is een mannetje: zijn ogen staan praktisch tegen elkaar aan.

Er is wel wat leuks over hem te vertellen. In Amerika noemt men hem de Houdiny fly!  Hij is een ware ontsnappingskunstenaar. Dat moet ook wel, als je geboren wordt in een broedcel van een bij. Zo’n broedcel, gemaakt van was, zit vol met voedingstoffen. Het is een ideale babykamer voor bijen waar de vlieg dankbaar gebruik van maakt. De vliegenlarve kan zich hier optimaal ontwikkelen, met dank aan alle voedingstoffen in de broedcel. Als de vlieg volgroeid is, begint zijn ontsnappingstruc. De vlieg gaat op zoek naar een zwakke plek in de cel en drukt hier tegenaan met zijn hoofd. Om een gat te maken blaast hij zijn hoofd op. Op deze manier ontstaat er een uitweg en kan het jonge vliegje beginnen aan zijn vluchtige leventje. 

Dit was mijn wandeling van vandaag. In goed een uurtje toch veel moois gezien!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten