dinsdag 5 juni 2018

Op zoek naar vlinders en libellen bij Maarheezerven

Vandaag wou ik op pad om libellen en vlinders te fotograferen. Maar het is de hele week al warm en benauwd. En waar je je beweegt waar het warm en vochtig is kun je ervan op aan dat je achtervolgd wordt door dazen. Dus moet je je huid goed bedekken,en dat wordt al snel te warm. Ik besloot om toch maar te gaan, en ik zou wel zien. Ik ben gaan kijken bij het Maarheezerven. Ik was hier op 19-02-2018 ook al:


Toen was het overal erg nat; nu is het er gortdroog, met hier en daar nog een nat stuk:






Maar alles is wel weelderig groen:


Zelfs op de kale uitgedunde plekken begint vanalles te ontkiemen:


Maarreh.....geen libelles.....geen vlinders....geen vogels...het was er akelig stil....
Vreemd.

Dan maar andere mooie dingen gefotografeerd:


Zoals bijvoorbeeld deze beukenboom, met nog in ontwikkeling zijnde beukennootjes (had ik nog eerder zo gezien):






En er stonden ook wel fraaie bloemen:

Zoals dit trosje gele bloempjes, nog allemaal in knop, heel mooi om te zien; het is het Boerenwormkruid (Tanacetum vulgare):


Niet alleen een mooi plant maar ook een grappige plant: het is nl. een kompasplant omdat de bladeren in het volle zonlicht zich ongeveer plat op het zuiden richten. Weten we dat ook weer :-).
De plant  kan 60-120 cm lang worden en bloeit met platte schermen, die uit tientallen bloemhoofdjes met alleen buisbloemen bestaan. Ze staan in schijnschermen zeer dicht opeen en geven het scherm de stevigheid als van een kussentje. De hoofdbloei valt in de periode juni tot en met augustus en de nabloei kan tot aan de herfst aanhouden. Uit de plant kan olie gewonnen worden en is daarom in principe giftig.

En deze dan, een prachtige orchidee, zomaar midden in het veld: de Gevlekte Orchis 
(Dactylorhiza maculata):


Ze is een zeldame plant die sinds 1950 met 75% is achteruitgegaan. Ze staat dus op de rode lijst.
Europese orchidee van het geslacht Dactylorhiza (handekenskruiden). De soortnaam maculata betekent "gevlekt", wat betrekking heeft op de meestal gevlekte bladeren. De gevlekte orchis verspreidt zich via stoffijn zaad. Het fijne zaad bevat geen reservevoedsel en kiemt alleen als een wortelschimmel (mycorrhiza) het zaad binnendringt. Voor het overleven als plant is deze aangewezen op een symbiose met een bodemschimmel.


Wat een prachtige bloem!




 Dit roze bloempje is de Echte koekoeksbloem (Silene flos-cuculi):


De naam  is afgeleid van het spuug, dat vroeger koekoeksspuug (van de schuimcicade) werd genoemd en soms op de stengels van de plant kan worden gevonden. De ruwbehaarde stengel draagt smalle, lancetvormige bladeren. De meestal paarse, een enkele maal witte bloem heeft vijf kroonbladen, die elk onregelmatig vierspletig zijn:


 De bloeiperiode loopt van mei tot augustus. De plant heeft slechts weinig stengelbladen, waardoor de bloemen meer opvallen. De rietorchis en de koekoeksbloem stonden bij elkaar:


En nog meer rose bloemen: dit is een forsere plant: de distel met een grappige naam: de Kale jonker (Cirsium palustre):


Hij valt op door zijn op door zijn stakerig uiterlijk. De tot soms 2 m hoog wordende planten hebben stengels die weinig vertakt zijn. Daardoor zijn ze lang en hebben bovenin een aantal hoofdjes bij elkaar zitten met rode buisbloemen. Die bloeien in de zomer en worden door insecten bezocht die voor de bevruchting zorgen. Hij komt voor  in vochtig tot zeer vochtige graslanden en in de vochtige randen van loofbossen en bloeit de hele zomer van juni tot september. Ik had hem aangemeld bij waarnemingen omdat veel van dit soort distels op elkaar lijken. Ik dacht eerst dat het de Langstekelige distel was nl. Maar het is dus de Kale jonker: als de bloempjes bovenin in een kluwentje bij elkaar zitten.

Dit fraai en opvallende oranje bloempje is het Oranje havikskruid (Hieracium aurantiacum):


Ze valt meteen op in grazige weiden. De plant wordt 30-60 cm hoog en heeft oranje bloemen, ongeveer 2 cm groot. De hoofdjes zeer dicht bij elkaar; pas wanneer er meerdere hoofdjes in bloei staan vormt zich een schermvormige bloeiwijze. De stengel en de bladeren zijn behaard. Op de spatelvormige bladeren zitten klierharen. De bloei is in juni en juli met talrijke (2-12) hoofdjes.


De bloemen worden bezocht door mooie vlinders zoals de kleine vos, de morgenrood en de kleine parelmoervlinder.

Het is hier natuurlijk nog wel moerassig, alleen zie je dat niet goed door de hoge begroeiing; dit plasje was wel zichtbaar vanaf de plek waar ik stond:


In deze modderlaag zag ik pootafdrukken....maar ja...van welk dier????


Het was een forse afdruk, lijkt wel een beetje op die van een grote boommarter, vos of otter. Het zou van een otter kunnen zijn, die komt op Kempen-Broek weer voor, maar of die nu hier ook zit...ik weet het niet.....



Nou....verder was er niet zo veel te beleven vandaag. Ik heb nog even uitgerust op het bankje, en heb toen deze plek weer verlaten:




Ik besloot om nog even naar de kijkhut te gaan, die vlakbij ligt. Ook hier zijn de plassen flink ingedroogd: gezien vanaf de kijkhut:








Geen paarden te zien, dus ik besloot nog even het bospad in te lopen om te kijken of er misschien vlinders waren. Maar ook hier zag ik ze niet...misschien is het nog te vroeg....
Ik zag wel dit mooie beestje: de Tweekleurige smalboktor (Stenurella melanura):


Ook wel zwarstreepsmalbok genoemd, een insect uit de familie boktorren (Cerambycidae). Deze kever heeft een zeer smal lichaam en is bruin van kleur, de kop, poten en tasters zijn zwart. Meestal is de punt van de dekschilden zwart gekleurd, maar dat is niet altijd goed te zien. Ook het midden van het achterlijf, rond de naad tussen de dekschilden is vaak zwart gekleurd, bij vrouwtjes wat meer dan bij mannetjes, en de tasters zijn ongeveer zo lang als het lichaam. Over het hele lichaam is een fijne, fluweelachtige beharing aanwezig. Mannetjes hebben een iets gelere kleur dekschilden, vrouwtjes een wat rodere kleur, maar dat is niet altijd goed te zien. De kever wordt ongeveer 6 tot 10 millimeter lang.
Hij eet alleen stuifmeel en nectar, en is veelvuldig op bloemen te zien. Dit is dus een vrouwtje. heb haar aangemeld bij waarnemingen. Mooi, zo'n felgekleurd insect op die witte bloemen!

Maar toen zag ik dit, nog niet eens hoog in de eikenboom, zoals meestal, maar op ooghoogte: de eikenprecessierupsen. Ik had ze afgelopen week al in het bosje  van ons dorp gezien en heb het bij de gemeente gemeld. Ze kunnen mensen veel last bezorgen en zelfs ziek maken, omdat de haren weerhaakjes hebben die in de huid, ogen of de longen kunnen komen. Bovendien werd ik achtervolgd door dazen en ook een keer flink in mijn hand gebeten.Tijd dus om om te keren, en voorlopig even niet de bossen in te gaan. jammer! De dazen vlogen zelfs een tijdje met mijn auto mee. Gekke beesten.


Getsie...ik vind insecten leuk, maar deze beestjes niet!!!! Gauw wegwezen.

Toen ben ik nog even naar Budel-Dorplein gegaan, daar ligt een brede sloot bij de Ijzeren Rijn rails, en dat is open terrein, daar dacht ik toch wel libellen te zullen zien.  En dat was ook het geval: veel libellen gezien, meest grote!


Maar ik had geen telelens, dichterbij dan dit kon ik niet komen; al klom ik af en toe wel langs de rand naar beneden, maar erg handig was dat niet, het liep stijl af en ik moest natuurlijk niet met camera en al in het water vallen:


Dus de meeste foto's moest ik bijsnijden om een beetje duidelijk de libellen op de foto te zien:


Door de meest blauw-groene-bruine kleur vallen ze op mijn foto's haast niet op, maar ter plaatste was het een drukte van jewelste boven de sloot en de oevers:




Ik had veel van dit soort foto's: helaas heb ik de techniek van het insect volgen en in Sluitertijdvoorkeur fotograferen nog niet onder de knie. Ze zijn ook zo snel, heb je hem eindelijk in beeld is ie al weer weg:


De libellen waren druk in de weer met een partner zoeken, sommigen paarden snel in de lucht maar het mooiste waar ik vandaag getuige van was, was van een libelle die haar eitjes deponeerde op een blad in de sloot of rechtsreeks in het water. Daarbij werd ze vaak gestoord door mannetjes. Dan vloog ze weer weg om vervolgens terug te keren maar ook legde ze haar eitjes soms ook op een ander blad:


Het was de Grote keizerlibel  (Anax imperator):


Het is een libel uit de familie van de Aeshnidae, de glazenmakers. Glazenmakers behoren tot onze grootste libellen. Ze hebben allemaal een lang, slank achterlijf en grote ogen. De meeste soorten hebben een mozaïektekening van gekleurde vlekjes op het achterlijf. Het borststuk is grotendeels groen of geel, of bruin met gele banden.


Glazenmakers worden meestal vliegend waargenomen. Beide geslachten maken lange jachtvluchten, soms hoog in de lucht. Mannetjes patrouilleren veelvuldig langs en boven het water, waarbij ze snelle uithalen naar andere libellen maken, maar ook regelmatig stil hangen in de lucht. Eitjes worden afgezet in levende of dode planten. Wanneer glazenmakers rusten in de vegetatie doen ze dit hangend, in verticale positie.
Het is een zeer grote en opvallende libel die algemeen voorkomt. De soort is zeer mobiel en weet nieuwe leefgebieden snel te bereiken. Ze houden ervan om langs de oevers te patrouilleren. De voorkeur qua habitat gaat uit naar stilstaande grote wateren met veel begroeiing. Nou, dat was hier zeker het geval.


De Grote keizerlibel (64-84 mm) is de grootste vertegenwoordiger van de glazenmakerfamilie. Borststuk vrijwel eenkleurig groen. Tekening op voorhoofd bestaande uit zwart vijfhoekje en zwarte streep, met daartussen een blauwe lijn. Mannetje: achterlijf hemelsblauw met zwarte lengtestreep. Ogen groen met blauwe tint. Vrouwtje: achterlijf groen (soms flets blauw), met brede donkerbruine lengtestreep. Bij jonge vrouwtjes kan de groene kleur op borststuk en achterlijf bruinig worden. Ogen groen, vaak met bruine tint. Vleugels vaak met een lichte bruine beroking, zichtbaar in zowel de basale helft als de tophelft van de vleugels. Pas uitgeslopen dieren (mannetjes en vrouwtjes) hebben een gelig achterlijf. Jemineetje, niet makkelijk het determineren van libellen!


Hun habitat is in plassen, poelen, vennen, vijvers, sloten en langzaam stromende wateren.


Dit vrouwtje is ook weer eitjes aan het leggen; ik vind het toch wel bijzonder om dit gezien te hebben:








Dit is de Viervlek (Libellula quadrimaculata):


De Viervlek is een ondersoort uit de libellenfamilie Korenbouten. Korenbouten maken vaak gebruik van zitposten op de grond of bovenin plantenstengels. Ze maken geen lange vluchten zoals glazenmakers en glanslibellen. Ook jagen en het verdedigen van een plekje aan de waterkant gebeurt vanaf een zitpost. Sommige korenbouten rusten in min of meer verticale positie (bijvoorbeeld de viervlek), terwijl andere soorten horizontaal zitten, soms zelfs met het achterlijf naar boven en de vleugels naar voren gehouden (bijvoorbeeld heidelibellen). Eitjes worden afgezet in het water of op de oever. Het mannetje is daarbij meestal aanwezig: ofwel in tandempositie, ofwel dicht boven het vrouwtje vliegend. Sommige soorten vertonen een sterke neiging tot zwerven.


Een vrij forse libel die hier veelvuldig te zien was. De vliegtijd is van eind april tot begin september. De habitat  bestaat uit allerlei stilstaande, niet te grote en vaak zure wateren met een rijke vegetatie, zoals hier:


Grootte 40-48 mm. Libellen met een vrij breed achterlijf dat taps toeloopt en in een punt eindigt. Mannetjes en vrouwtjes vergelijkbaar getekend. Achtervleugels met een donkere vlek in de basis. De aders in de donkere vlekken zijn opvallend geel. Halverwege de voorranden van de vleugels staat een donker vlekje, dat niet voorkomt bij andere libellensoorten. Sommige exemplaren hebben bij deze vlekjes, en bij de pterostigma’s, een extra donkere veeg in de vleugels (vorm praenubila). Achterlijf bij jonge dieren overwegend oranje met contrasterende zwarte punt. De segmentranden hebben gele zomen. Oudere dieren worden donkerbruin met een grijze zweem, de zwarte punt vormt dan geen contrast meer. In het achterlijf zijn vaak opvallende luchtbellen zichtbaar. Ogen roodbruin. Gezicht crème, soms bijna wit.


Naast de blauwe en bruine libellen hield zich hier ook een prachtige Vuurlibel (Crocothemis erythraea) op:


Je herkent hem direct: ze zijn vrij breed gebouwd. De volwassen mannetjes zijn helemaal rood, dit is dus een mannetje. Ogen, borststuk, poten, achterlijf en zelfs de vlekken in de vleugels: alle onderdelen zijn scharlakenrood. De vrouwtjes zijn bruin, maar hebben dezelfde brede bouw waardoor ze zich onderscheiden van de andere soorten. De vuurlibel komt voor in stilstaande, zonnige wateren: plassen, vennen, poelen en sloten. Zowel kale als sterk begroeide watertypen worden door de vuurlibel benut. De eerste waarnemingen zijn begin mei gedaan, maar de soort werd tot in augustus nog aangetroffen.


De vuurlibel  staat in de libellenatlas nog als zeer zeldzaam te boek. Inmiddels is deze soort echter algemeen te noemen en op veel nieuwe plekken aangetroffen. De recente uitbreiding heeft ongetwijfeld te maken met de opwarming, in combinatie met de sterk verbeterde waterkwaliteit. 

Tussen het looppad en de oever lag een (nog klein) mierennest van de
behaarde rode bosmier (Formica rufa):
Het was er een drukte van jewelste!


Er is ook een kale bosmier (Formica polyctena), die sterk op de behaarde bosmier lijkt. Beide soorten worden vaak met gewoon rode bosmier aangeduid. Deze twee soorten kunnen zich ook met elkaar voortplanten. Het lichaam is vrij groot; ongeveer 6-11 millimeter en bij vrouwtjes roodbruin van kleur, vaak zijn kaken en borststuk roodbruin en de rest van het lichaam donkerbruin tot zwart. Ook de poten en tasters zijn zwart en de tasters zijn afgeplat. Mieren verschillen van overige vliesvleugeligen omdat ze een of twee afgesnoerde leden tussen het borststuk en achterlijf hebben. De mannetjes en koninginnen zijn helemaal zwart. De mannetjes komen alleen in de paartijd ter wereld, en sterven al korte tijd later. De meeste van deze mieren die je ziet zijn werksters. 

Het viel niet mee ze te fotograferen, ze zijn zo druk: 


Op deze foto is goed de beharing te zien op het achterlijf:


De behaarde bosmier graaft typische, deels bovengrondse nesten en staat bekend als een agressieve soort; bij verstoring kruipen duizenden woedende mieren op de verstoorder af die het vrijwel altijd aflegt en wegvlucht, al is hij nog zo groot. Dat komt door de stevige kaken waarmee gemeen gebeten kan worden en ook kan de mier mierenzuur afscheiden met het achterlijf, dat echter geen angel bevat. Een enkel nest kan honderdduizenden mieren en meerdere koninginnen bevatten en ook scheuringen vinden plaats waardoor er meerdere nesten in de buurt ontstaan, dit wordt een kolonie genoemd. Een van de weinige diersoorten die ze toch trotseert, en zelfs graag lust, is de groene specht (Picus viridis).

De behaarde bosmieren verzamelen naalden, kleine takjes en ander organisch materiaal voor de bouw van hun nesten. Ze verzamelen ook hars vooral als er naaldbomen in hun territorium staan. Hars bestaat voornamelijk uit suikers en zou een interessante energiebron kunnen zijn. Het is echter onduidelijk of de mieren de hars ook echt eten. Hars is een goed bouwmateriaal omdat het waterafstotend is, de naalden aan elkaar plakt en schimmel- en bacteriën dodend is:


Het nest is de kenmerkende hoge mierenhoop maar heeft ook een ondergronds deel. Ze komen vooral voor op zandgronden in open bossen en aan de zuidrand van dichtere bossen. Het nest heeft een ventilatiesysteem waarmee de mieren vochtigheid en temperatuur kunnen regelen. In het vroege voorjaar worden de mieren actief en stijgt de temperatuur van het nest. Later in het voorjaar komt de reproductie op gang als de nieuwe koninginnen en de mannetjes uitvliegen om te paren. Het mannetje sterft kort daarna en de bevruchte koningin sticht een nieuwe kolonie in het nest van een andere mierensoort.

Het voedsel bestaat uit alles wat ze te pakken kunnen krijgen en eetbaar is. Ze eten bladluizen vanwege de suikers. De mieren hebben ook eiwitten nodig en gaan op zoek naar prooien, zoals rupsen. Bij het zoeken van prooien wijken ze vaak af van de vaste paden naar bomen met bladluizen en komen zo in de buurt van andere kolonies. Op de grenzen van de foerageergebieden kunnen dan gevechten ontstaan die duizenden slachtoffers per dag kosten en soms wel een maand duren.
In de vrije natuur hebben de rode bosmieren slechts één grote vijand: de groene specht. In Nederland zijn beide soorten wettelijk beschermd. Het is ook niet toegestaan hun nesten te verstoren.

Toen kwam ik ook een paar wantsen tegen, dit is de Groene stinkwants (Palomena prasina):


Hij wordt ook wel groene schildwants genoemd. Hij is groen van kleur, alleen de punten van de vleugels aan de achterzijde van het lichaam zijn bruin. Vlak voor de winterslaap kleurt de wants echter geheel bruin om in de lente weer groen te worden. De hele bovenzijde is voorzien van kleine putjes, die van enige afstand niet te zien zijn. De wants bereikt een totale lichaamslengte van 12 tot 14 millimeter waarbij de vrouwtjes iets groter worden dan de mannetjes.


In de lente zoeken de mannetjes en vrouwtjes elkaar op zodra ze uit de winterslaap komen. De mannetjes en vrouwtjes lokaliseren elkaar doordat ze trillingen maken die door soortgenoten worden herkend. Dat doen ze door gebruik te maken van spieren die het lichaam doen vibreren. Na de paring worden de eitjes afgezet, waaruit ten slotte de kleine wantsjes of nimfen kruipen.


Deze volwassen wants lijkt een parasiet te hebben; het lijkt op de mijt die ook bij hommels en vliegen voorkomt: ik dacht eerst dat hij maar 1 oog had, maar op de pc was pas duidelijk te zien dat het een mijt is, de ogen zitten ook verder naar voren en zijn kleiner:


En deze mooi wants die ik nog nooit eerder had gezien is de Gewone pantserwants (Eurygaster testudinaria):


De gewone pantserwants is variabel van kleur en tekening. De kleuren variëren van lichtbruin, grijsbruin, geelgrijs, donkerbruin tot roodbruin. De tekening bestaat uit lichtere, brede dwarsstrepen op de rug, maar dat is niet altijd even duidelijk. Net als de andere soorten pantserwantsen heeft hij een breed eivormig lichaam en bedekt het scutellum het hele achterlijf. De lichaamslengte is 9 tot 11 millimeter.

Hij lijkt veel op de in Nederland minder algemene schaarse pantserwants (Eurygaster maura). Verschillen zijn: De bouw van de 'neus'. Bij de gewone pantserwants ligt de clypeus aan de voorkant van de kop iets dieper tussen de wangen verzonken en bij schaarse pantserwants ligt de clypeus in één vlak met de wangen. Bij wantsen wordt dat de tylus genoemd. (= de begrenzing tussen de wangen). Er is verschil in de verhoudingen van de antennesegmenten. Bij de gewone padpantserwants is het tweede segment van de antenne 1,5 keer langer dan het derde segment. Bij de schaarse pantserwants is het tweede segment van de antenne 2 keer langer dan het derde segment. De vorm van de schouders is bij de gewone pantserwants iets iets breder en spitser.


In tegenstelling tot de schaarse pantserwants leeft de gewone pantserwants in vochtige, open of gedeeltelijk schaduwrijke leefgebieden. Zoals biotopen met hoge zegge, moerasachtige biotopen en zelfs biotopen met zout water.
Ze zijn te vinden op grassen zoals zegge en wollegras. Oudere nimfen en volwassen wantsen zitten echter ook op schermbloemen en op andere planten. De volwassen wantsen overwinteren. De vrouwtjes leggen eieren in het voorjaar aan de onderzijde van de bladeren. Na een paar weken komen de eieren uit en verschijnen de jonge nimfen. Na vijf vervellingen, zijn ze in juli, augustus volledig ontwikkeld en klaar om te overwinteren in de strooisellaag.

Mooie wants! Heb haar aangemeld bij waarnemingen en ze is bevestigd.



En dit zwarte kevertje is volgens mij een zwarte loopkever:


De loopkevers (Carabidae) zijn een familie van kevers. De familie is, met ongeveer 40.000 soorten, zeer talrijk. Nou...begin daar maar eens aan te determineren.  Loopkevers hebben een lengte die varieert van 0,8 tot 8 cm. De kleur is variabel. Veel soorten zijn bruin tot zwart, soms met metaalglans, maar ook rood, geel en groen, blauw en paars komen voor. Hoewel ze in grootte sterk verschillen, zijn ze opmerkelijk uniform van uiterlijk, met lange poten, krachtige kaken en een ovaal tot langwerpig ovaal rugschild. Loopkevers zijn dan ook meestal op het eerste gezicht als zodanig te herkennen. Het borststuk en achterlijf zijn duidelijk gescheiden. De poten zijn gebouwd op hardlopen.
Veel soorten hebben goed ontwikkelde vleugels en vliegspieren, en kunnen uitstekend vliegen. Sommige soorten hebben het vermogen tot vliegen verloren, en soms zijn de rugschilden zelfs met elkaar vergroeid. Van welke ondersoort deze kever is, weet ik niet. ik hou het zelf op een Amara sp.


En tot slot nog een spinnetje bij zijn nest:


Op het einde van het pad, vlak voor ik weer bij de auto was schoot er plots een groen hagedisje voor me weg. Hij was vrij klein. Ik wilde hem fotograferen, maar hij was zo snel en verborg zich in het gras. Ik kon hem niet meer vinden. Het moet een hagedis geweest zijn. De levendbarende hagedissen komen hier nl. voor. Salamanders lijken ook wel een beeje op hagedissen maar die waggelen langzaam weg, en dat was hier toch niet echt het geval. Jammer dat ik hem niet kon vastleggen. Misschien een volgend keer.

Het fotograferen viel vandaag een beetje tegen. Natuurlijk heb ik genoten van de wandeling op zich, maar ik had meer vlinders verwacht. Libellen heb ik veel gezien, en ook de grotere soorten, maar daarvoor moet je echt een telelens hebben, omdat ze snel en beweeglijk zijn, en je niet dicht bij ze kunt komen. De foto's die ik gemaakt heb vind ik zelf toch mooi, en door ze bij te snijden, kon ik toch wel laten zien wat voor libellen het waren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten