maandag 7 mei 2018

Langs de Buulder AA : ook op een bewolkte dag is er vanalles te zien

Het zou vandaag  30-04 geen mooi weer worden. Zwaar bewolkt, kans op een bui, maar niet echt koud. Een echte fotograaf (haha) laat zich niet weerhouden om ook dan foto's te gaan maken. Dus ik besloot om dan maar dichtbij te gaan en op weerszijden van de Buulder AA bij het bruggetje aan de Kleine Bruggen in Maarheeze een kijkje te nemen.

 Kaartje van google maps hoe ik gelopen heb:


Start aan de Vistrap en langs de amfibieenpoel en dan verder langs de meanderende Buulder AA. Nu het nog lente is, is het hier nog redelijk begaanbaar, al moest ik af en toe tot mijn knieen door de begroeiing lopen, vooral het gedeelte direct na de poel:


Meteen al aan het begin bij de vistrap stond een jong aangeplante elzenboom:


En het zag er bijna zwart van de elzenhaantjes:


Elzenhaantjes zijn kevers die behoren tot de groep bladhaantjes. Ze worden 6 tot 7 mm lang en hebben een blauwzwarte kleur met een mooie glans. De larven zijn zwart en hebben twee rijen behaarde wratten.
De kevers van het elzenhaantje overwinteren in de bodem en onder bladeren en afgestorven plantenresten. Van april tot juni komen ze voor op de bladeren van vooral de els. Hierin worden ronde tot langwerpige gaten gevreten zoals op deze foto goed is te zien:


De vrouwtjes leggen tot 900 oranje eitjes, die aan de onderkant van het blad worden afgezet. Uit de eitjes komen na 5 tot 14 dagen olijfgroene later zwart wordende keverlarven, die zich na drie weken, vanaf juli, op de grond onder afgestorven plantenresten gaan verpoppen. Na 8 tot 11 dagen komt de nieuwe generatie kevertjes uit de poppen. Op deze foto kun je goed zien dat het vrouwtje op het punt staat eitjes te gaan leggen:


Ik ben op 08-05-2018 nog eens teruggegaan om nog meer foto's te maken, ik had geluk en trof een parend stelletje aan:


Het mannetje is kleiner als het vrouwtje:


Blad met eitjes:


Een ander mooi insectje wat ik daar ook zag is de zgn. Maartse vlieg of ook wel Kleine rouwvlieg (Bibio lanigerus) genoemd:


Het is een muggensoort uit de familie van de zwarte vliegen. Maar het is en blijft een mug, ook al doen de sterke beharing en de grote ogen van de mannetjes erg vliegachtig aan. Vliegend herken je ze meteen: ze vliegen langzaam en met de pootjes hangend onder het lichaam. Je ziet ze veel in maart en april. Er zit een groot verschil tussen mannetjes en vrouwtjes. De vrouwtjes zijn groter, lijken meer op een mug en hebben heel kleine ogen. De mannetjes lijken meer op een vlieg en hebben heel grote ogen. Nou...dan denk ik dat dit een mannetje is....ik vind ze wel mooi en opvallend...zo gitzwart.

Insecten genoeg te zien vandaag, ondanks dat de zon er niet was: dit is de hazelaarbladrolkever (Apoderus coryli) : een leuk vuurrood kevertje uit de groep (ja echt waar) sigarenmakers:


Deze 6-8mm grote kever is niet moeilijk te herkennen; het achterlijf is rond en bol, en heeft een felrode kleur. Ook de eerste geleding van de poten en het borststuk zijn rood, de kop, onderzijde en overige delen van de poten zijn diepzwart. Het halsschild is meestal rood, maar kan ook zwart van kleur zijn en zowel halsschild als kop zijn langwerpig van vorm en doen denken aan een snuitkever. De monddelen zijn zeer groot en de duidelijk gelede tasters zitten helemaal vooraan de kop voor de kraal-achtige ronde ogen. Deze kever kan ook vliegen; de vleugels zijn ongeveer twee keer zo groot als de dekschilden en donkergrijs tot zwart van kleur.


De kever legt de eitjes in een opgerold blad, bij voorkeur van de hazelaar maar ook wel andere soorten loofbomen, waarna het blad bij de basis aan twee zijden wordt ingesneden. Vervolgens wordt het blad opgerold tot een tunnelvormige broedkamer. De larve eet van binnenuit het blad op, en verpopt als hij groot genoeg is. Er wordt een soort kamer binnenin uitgehold die 'etenderwijs' met de larve meegroeit; de larve eet niet het hele blad op. De larve is worm-achtig en waterig, de ingewanden zijn zichtbaar, en heeft een knaloranje kleur. De larve leeft tussen de eigen vele zwarte poepjes die in het opgerolde blad zitten. Na enige tijd wordt de larve groter en krijgt duidelijke segmenten vlak voor de verpopping plaatsvindt. Ook de pop is oranje, maar vlak voor de kever uitkomt kleuren de al zichtbare kop en pootjes zwart. Ik ben 2 dagen later op 08-05-2018 terug gegaan om nog eens te kijken, en wat had ik een geluk:

kever en blad met larve:








Ik sta telkens weer versteld van de mooie levenscycli die insecten kunnen hebben.

Even een "laag bij de grond" genomen foto van paardebloemen:




Hun zaadpluizen zijn ook altijd een dankbaar onderwerp om te fotograferen:


Een gedeelte van de vistrap; geen kikkers gehoord vandaag:


Kruipend tussen de bladeren van lagere struiken of zonnend op die bladeren vind je soms een vrij grote (10-13 mm), bruine spin: dat is de kraamwebspin:


Omdat het woord ‘web’ in haar naam voorkomt, veronderstel je misschien dat deze spin een web weeft om prooien te vangen, maar dat is niet het geval. De kraamwebspin is een actief jagende spinnensoort. Ze grijpt haar prooi na een korte, snelle sprint. Waaraan heeft deze spin dan het woord ‘web’ in haar naam te danken? Wel, nadat het vrouwtje een hele tijd met haar eicocon heeft rondgelopen, weeft ze een tentvormig spinsel waarin ze die eicocon ophangt: het ‘kraamweb’. Als de kleintjes uit de cocon kruipen, blijven ze nog een tijdje samen in dat beschermende spinsel. De moeder blijft ook nog even in de buurt om een oogje in het zeil te houden, tot de kleintjes klaar zijn om alleen op jacht te gaan.
Er is nog iets bijzonders aan deze spin. Bij heel veel spinnen lopen de volwassen mannetjes gevaar wanneer ze een wijfje benaderen om te paren. De kans bestaat immers dat het vrouwtje het mannetje aanziet voor een prooi en hem aanvalt. Daar heeft het mannetje van de kraamwebspin iets op gevonden. Voor hij een vrouwtje benadert, vangt hij een prooi die hij doodt en mooi als een cadeautje in spinnendraad wikkelt. Dan benadert hij voorzichtig het vrouwtje en als ze enigszins gerustgesteld is, overhandigt hij haar zijn ‘bruidsgeschenk’. Doordat het vrouwtje nu haar gifkaken vol heeft met het insect, kan hij met haar paren zonder het risico te lopen om gebeten te worden. Bij spinnen gaat de liefde nog wel eens door de maag van de vrouw... Grappig toch?

Dit leuke ieniemienie slakje heet de Barnsteenslak (Succinea putris), een op het land levende longslak met een eivormige schelp met een spitse top. Bij het levende diertje is de schelpwand doorzichtig, zeer dun en broos, bij aanraking kan het al scheuren:


Hij leeft altijd in de buurt van water in vochtig gras- en rietland, in oever- en moerasbos. Hij kruipt wel langs de waterkant maar overleeft het onder water niet lang. Is voornamelijk te vinden langs de waterkant vanwege de voorkeur voor verschillende soorten riet, algen en andere waterplanten. De dieren zijn tweeslachtig. Bij de paring gedraagt één dier zich als vrouwtje, het andere als mannetje. De eitjes worden in kleine pakketjes afgezet tussen planten en mos of in vochtige aarde, meestal langs de waterkant.

Ook mooi is de smaragd langsprietmot:


Een micro vlindertje wat vaak van maart tot en met mei te vinden is op de bloeiende katjes van de boswilg, maar blijkbaar ook op bloemen in het gras zoals hier:


Na de vistrap en de amfibieenpoel liep ik vlak langs de Bulder AA af door het hoge gras richting bossage aan de achterkant, waar ik nog nooit eerder ben geweest:


Ook hier zag ik mooie zwarte rouwvliegen, die vallen echt op:


Dit vind ik zelf een van mijn mooiste foto's van vandaag: een naaktslak op een paardenbloem:


Je ziet ze veel als het flink geregend heeft.  Er zijn heel veel soorten naaktslakken. Welke exact deze is is moeilijk te zeggen,  waarschijnlijk is het de zwarte wegslak.


Naast dat naaktslakken zich met name voeden met bladeren, eten ze ook uitwerpselen, rottend materiaal, schimmels (paddestoelen) en andere slakken ...Deze soort is zeer  vraatzuchtig. Wegslakken eten tenminste 50% van hun lichaamsgewicht per dag. 


Naaktslakken leven in een vochtige omgeving. Zij houden zich het grootste deel van hun tijd op in de grond of onder compost, waar zij de ondergrondse delen van de planten aantasten. Paring geschiedt meestal in het voor- en najaar. In maart/april (hangt af van de temperatuurontwikkeling in de winter) worden de eerste eitjes in hoopjes van 20 tot 30 vlak onder het grondoppervlak gelegd. Gemiddeld kan een slak  500 eitjes leggen. De eitjes zijn wit doorschijnend. Drie weken later komen de eitjes uit. De ontwikkeling tot een volwassen slak duurt twee maanden.  Een naaktslakkan twee tot drie jaar oud worden en overwintert.

Mooie foto van een bromvlieg, die zie je overal:


Vlak voor de bocht naar links:




En weer verder:


Na de bocht rechtdoor; kijkje achterom: dit heb ik al gelopen:




Dit is de zuringrandwants, ik zal hem verderop beschrijven:


Gelukkig had ik laarzen aan want het was hier behoorlijk zompig, met sommige stukken waar echt veel water stond: 


Schitterend....dit meanderende beekje: het doet me denken aan vroeger, maar tegenwoordig zie je ze zo niet veel meer:


Het is hier erg mooi, zo langs de beek:


Als alles nat is, zijn de kleuren ook veel frisser:


Leuk weidebloempje tussen al dat lange gras:


De mooie pinksterbloem, een van de eerste bloeiers in het voorjaar:


Op vochtige tot natte graslanden bloeien in het voorjaar de prachtig lila gekleurde bloemen van de pinksterbloem. De middelhoge plant kan 15 tot wel 50 cm hoog worden. De vier kroonbladeren van de bloem vormen een kruis. Onderin de bloemen wordt nectar geproduceerd. Tijdens een regenbui in het vroege voorjaar sluiten de bloemen en buigen ze naar beneden, zodat het stuifmeel droog blijft. Sommige insecten hebben zich gespecialiseerd op de plant, zoals het oranjetipje. 

En toen dook er zomaar ineens midden in het weiland een betonnen blok op, een soort bunker leek het wel, aan weerszijden van de Buulder AA;


Waarvoor dat dient of gediend heeft is me nog niet duidelijk.


Misschien heeft het iets te maken met de waterstand, of de peiling van het water, of de doorstroom ervan, geen idee. Er steekt wel een pijp uit:




Heel veel molshopen lagen daar ook:


Molshopen ontstaan tijdens het graven van de mol in de grond. De uitgegraven aarde wordt gebruikt om de wanden van de gegraven gangen te verstevigen en het overtollige zand wordt door de achterpoten naar achteren gewerkt en vervolgens naar buiten geduwd. Op de grond ontstaat dan een molshoop. De mol heeft graag humusrijke grond met een niet te hoge grondwaterstand en permanente begroeiing.
Jammer dat je de mollen zelf bijna nooit ziet. Ze zijn zo koddig. Zeg nou zelf: zo'n beestje wil je toch wel een keer voor je lens hebben, of niet?

( foto internet )

De vacht (haren) van een mol is doorgaans donkergrijs tot zwart met haren die elke kant op kunnen bewegen, zodat een mol zich zowel vooruit als achteruit kan bewegen. De vacht is zo dicht dat er geen zand en water doorheen kan. De korte voorpoten hebben lange sterke klauwen om mee te graven. Klauwen met vier vingers en een duim met scherpe nagels. De mol heeft een puntige roze snuit met snorharen en tastzenuwen op neus en staart waar hij of zij de weg mee vinden kan. Een mol heeft kleine slecht ontwikkelde ogen waar de vacht voorzit, maar is niet blind zoals veel gedacht wordt. De mannetjesmol wordt ongeveer 140 millimeter groot en de vrouwtjesmol is iets kleiner.

Maar naaktslakken kwam ik nog meer tegen:




Ik volg de Buulder AA met zijn bochtjes mee, en dat is hartstikke leuk:


Kijkje achterom:


Het riet wat hier staat steekt boven mij uit:


Ook hier is het heel erg mooi en ik hoorde veel vogeltjes:


Het werk van een bever?????


Weer een ander leuk  en opvallend insectje gespot: de grote populierenhaan  (Chrysomela populi):


Het is een grote kever die behoort tot de bladhaantjes. Hij is te herkennen aan de meestal scharlakenrode dekschilden; de rest van het lichaam is zwart. Te zien van april tot augustus. Vanwege de ronde vorm en het bolle schild lijkt deze soort op een van de lieveheersbeestjes, maar hij mist altijd de stippen en wordt iets groter, tot 13 millimeter. Ook is het schild iets langwerpiger en zijn de kop en het borststuk duidelijker gescheiden. Er is nog een overeenkomst met lieveheersbeestjes; bij verstoring wordt een bittere en smerig ruikende vloeistof afgescheiden die vijanden zoals vogels moet verjagen. Hij leeft op populieren en wilgen. Zowel de larve als kever leeft van de bladeren die weggeknaagd worden, en bij voorkeur de frisse jonge blaadjes.  De volwassen kever overwintert om in april weer tevoorschijn te komen.


Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen.

Kijkje achterom:


In de verte zie je de weg (de Kleine Bruggen):






En alweer een prachtig insectje gespot: de slijkvlieg of elzenvlieg (Sialis cf. lutaria):


Hij fladdert tussen het gras aan de waterkant. Als hij dan eenmaal zit vouwt hij zijn vleugels als een dakje boven zijn lijf en worden mooie dikke donkere aders zichtbaar. Met zijn lange antennen speurt hij de omgeving af. Heel leuk om te zien. 


Bij ons komen 3 soorten voor waarvan 1 algemeen. Ze heten slijkvliegen omdat de larven op de bodem van plassen en stromend water leven, in het slijk. Dat is het modderige deel van de bodem. De larven zijn rovers. In het eerste stadium doet hij nog rustig aan en leeft hij van micro-organismen. Grotere larven jagen op groter spul, bijvoorbeeld kleine wormen en larven van dansmuggen.


De slijkvlieg leeft 2 tot 3 jaar als larve. Om te verpoppen wordt het water verlaten. Ze graven een holletje in vochtige grond nabij het water, bijvoorbeeld in horsten van zegge of tussen graswortels. Van eind april tot mei komen de volwassen slijkvliegen uit. De eieren worden onder op bladeren boven water afgezet, in grote plakkaten. De volwassen slijkvliegen leven maar één of twee weken en komen niet ver van de waterkant af.

Ik heb hem aangemeld bij waarnemingen.

En toen zag ik dee prachtig gekleurde spin: de zgn kraamwebspin ((Pisaurida) :


Kruipend tussen de bladeren van lagere struiken of zonnend op die bladeren vind je soms een vrij grote (10-15mm), bruine spin: de kraamwebspin.
Omdat het woord ‘web’ in haar naam voorkomt, veronderstel je misschien dat deze spin een web weeft om prooien te vangen, maar dat is niet het geval. De kraamwebspin is een actief jagende spinnensoort. Ze grijpt haar prooi na een korte, snelle sprint. Waaraan heeft deze spin dan het woord ‘web’ in haar naam te danken? Wel, nadat het vrouwtje een hele tijd met haar eicocon heeft rondgelopen, weeft ze een tentvormig spinsel waarin ze die eicocon ophangt: het ‘kraamweb’. Als de kleintjes uit de cocon kruipen, blijven ze nog een tijdje samen in dat beschermende spinsel. De moeder blijft ook nog even in de buurt om een oogje in het zeil te houden, tot de kleintjes klaar zijn om alleen op jacht te gaan.
Er is nog iets bijzonders aan deze spin. Bij heel veel spinnen lopen de volwassen mannetjes gevaar wanneer ze een wijfje benaderen om te paren. De kans bestaat immers dat het vrouwtje het mannetje aanziet voor een prooi en hem aanvalt. Daar heeft het mannetje van de kraamwebspin iets op gevonden. Voor hij een vrouwtje benadert, vangt hij een prooi die hij doodt en mooi als een cadeautje in spinnendraad wikkelt. Dan benadert hij voorzichtig het vrouwtje en als ze enigszins gerustgesteld is, overhandigt hij haar zijn ‘bruidsgeschenk’. Doordat het vrouwtje nu haar gifkaken vol heeft met het insect, kan hij met haar paren zonder het risico te lopen om gebeten te worden. 

Het grasland wordt steeds dichter, maar gelukkig loopt hier ook een paadje langs de waterkant:


En dan een vrolijk fladderend koolwitje:


Wer zien ze weer volop: de koolwitjes: de witte vlinders met wat zwart. Koolwitjes lijken gemakkelijk te herkennen, maar er vliegen momenteel wel drie verschillende soorten. En welke is nu welke? De vlinderstichting legt ons uit waar je ze aan kunt herkennen:


Dan is dit dus het klein geaderd witje (Pieris napi):
Het klein geaderd witje is een zeer veel voorkomend vlindertje met een voorvleugellengte van zo’n 22 mm. De voorjaarsgeneratie ontpopt na te hebben overwinterd rond de eerste mooie dagen in maart of april. Het witje vliegt in drie generaties rond, met pieken begin mei, eind juli en eind augustus. Dit prachtige vlindertje is een gewillige prooi voor een scala aan dieren. Vleermuizen, vogels, reptielen, spinnen en insecten doen zich jaarrond tegoed aan het klein geaderd witje. De meeste redden het niet tot volle wasdom.

En nog een mooi klein kevertje gespot: de groene muntgoudhaan (Chrysolina herbacea):


Dit kevertje behoort ook tot de bladhaantjes. Zijn lengte is ongeveer 7 tot 11 millimeter, de kleur van het hele lichaam, inclusief poten en tasters, is meestal groen met een metaal-achtige glans die soms neigt naar bronskleurig tot rood. Ook de onderzijde heeft een metaal-achtige glans maar is donkerder van kleur. Over de gehele bovenzijde van het lichaam zijn onregelmatige putjes aanwezig, die lichte rijen vormen op de dekschilden. De vrouwtjes zijn moeilijk te onderscheiden van de mannetjes, bij de paring klimt het mannetje op het vrouwtje. Vliegt van mei tot september en is vaak te zien langs de waterkant op de muntplant. Er is ook n blauwe variant: de blauwe munthaan.



Er zijn zoveel mooie insecten hier en dan is de zomer nog niet eens begonnen:


Maar dat wil ook wel met al dat water, gras, riet en struiken en bomen: voorwaarden genoeg voor een rijk insectenleven; het is hier ook nog steeds behoorlijk drassig:


Kijk eens naar het wolkendek, het was echt zwaar bewolkt. Zelf vind ik dit een mooie foto:


Het is op de foto niet goed te zien, maar hier heeft een dier zich een weg gebaand door het riet:


En alweer een insect wat ik nog niet eerder heb gezien: de Pendelzweefvlieg (Helophilus pendulus):


Deze behoort tot de zweefvliegen. Van de Helophilus komen 2 soorten veel voor: de  (echte) Pendelzweefvlieg en de Citroenpendelzweefvlieg (die is geler). Hij heeft zwarte en gele lengtestrepen op het borststuk. Het achterlijf heeft een patroon met gele, zwarte en grijze vlekken. Midden op de kop zit een streep. De lengte van de vleugel is 8,5–11,25 mm. Het dier is door middel van het kleurpatroon van de pootjes en de kale zwarte lengtestreep op het hoofd te onderscheiden van andere Helophilus-soorten.Vliegt van april tot oktober. De vlieg heeft een voorkeur voor vochtige graslanden met enige beschutting (struiken, struwelen, bosrand). De larven leven in en bij het water van grote meren en rivieren maar ook in gebieden zo klein als sloten, kleine vijvers of modderige plassen. Mooi beestje!!

Mooi!!!! Een wilde grassoort. Het oogt allemaal enigzins hetzelfde maar het ene gras is het andere niet! Verspreid over de hele aardbol komen maar liefst achtduizend grassoorten voor. 


Het dierenleven op aarde kan niet zonder gras. De blaadjes zijn het hoofdvoedsel van de meeste herkauwers en grazers en ook voor veel insecten is gras van levensbelang. Zelfs mensen zijn grotendeels graseters! Met brood vullen we dagelijks onze maag. Dat doen we al sinds we het jager- en verzamelaarstadium achterlieten en landbouw gingen bedrijven. De bulk van ons voedsel bestaat uit tarwe, ooit een veredelde wilde grassoort, inmiddels een cultuurgewas.
Hoe determineer je nou al die 150 soorten grassen die op onze Nederlandse bodem voorkomen? Er bestaat een mooie grassengids "De Basisgids Grasssen" die ze indeelt in drie families: de Grassen (Poaceae), de Cypergrassen (Cyperacae) en de Russen (Juncaceae). De Grassen kenmerken zich onder meer door hun holle stengel met knoppen, een aarvormige bloeiwijze, platte bloemen en een graan als vruchtje. Cypergrassen hebben een driekantige stengel en de vrucht is een nootje. Soorten van de Russenfamilie hebben opvallendere bloemen en zaadjes in een doosje.

Ik ben er nog niet uit welke deze is.

De lucht breekt af en toe een beetje open:


Prachtig veld met wilde bloemen en grassen:





Ook hier is duidelijk een pad te zien gemaakt door een dier: van de oever naar de beek: misschien toch een bever?





Het water van de beek kleurt hier erg bruin:


Ook hier is het zo mooi: wat is er nu mooier dan een meandernd beekje met zijn oorspronkelijke natuurlijke begroeiing: hoe dat gras mooi weerspiegelt in het water:


En alweer een naaktslak: een mooie gitzwarte dit keer:


Wist je dat zelfs deze slakjes last kunnen hebben van parasieten? Vooral bij het barnsteenslakje komt dat voor. Deze parasiet (Leucochloridium paradoxum) heeft een levenscyclus waarbij hij vogels en de barnsteenslak als gastheer heeft. De wormachtige parasiet plant zich voort in het lichaam van een vogel. De eitjes van de worm verlaten de vogel samen met de uitwerpselen. Het is de bedoeling dat de eitjes in een oeverland van zoet water vallen, waarna ze zich ontwikkelen tot zwemmende larven en zo een barnsteekslak infecteren. Als de parasiet zich dan in de slak vestigt, heeft hij een aparte manier om gebruik te maken van deze gastheer. Delen van de parasiet vullen de tentakels van de slak zodat de slak ze niet meer kan intrekken. Deze delen zijn opvallend gekleurd en maken een pulserende beweging. De vogels zien de opvallende tentakels als een lekker hapje. Een vogel eet de slak op en het cirkeltje is rond.

En wij dachten misschien dat dit zo hoorde......

Toen zag ik een grote dennenboom die opviel door zijn prachtige roodachtig-bruine twijgen: de fijnspar (picea abies):


Ik had hem nog niet eerder gezien, het is ook een beetje een exclusieve spar. Hij kan wel tot 50 meter hoog worden en ook zeer oud. De oudste boom ter wereld is mogelijk een fijnspar in de Zweedse provincie Dalarna. De leeftijd van deze boom werd in 2008 geschat op 9555 jaar. Schitterend om te zien!


Hier is duidelijk te zien hoe hoog het grasland is waar ik doorheen moest lopen om al dit moois vast te leggen:


De blauwe bloemen in het grasland kwamen mij onbekend voor: het zou het Harig zenegroen (Ajuga genevensis) kunnen zijn : een in Nederland ingevoerde, zeldzame plant. Zeker weten doe ik het echter niet. Ze bloeit van mei tot september met blauwe bloemen:


Tot zover de foto's van de Buulder AA aan de kant van de RZWI. Ik ben ook nog even aan de andere kant van de weg gaan kijken, waar de Buulder AA richting Het Kasteeltje stroomt. De berm was hier nog niet gemaaid en er stond heel veel water, dus ik kon enkel lopen op de verhogingkjes tussen al dat water, wat soms tot een misstap leide met een plons in het water:


 Deze foto is genomen vanaf het bruggetje aan de Kleine Bruggen:


Ook hier Maartse vliegjes:


Een paartje en een mannetje (rechts) ?:


Wat ik toen zag deed me verbazen: een soort van aardappel achtige appeltjes...ja...in een eikenboom. Hoe kan dat nou, ik had geen idee wat het kon zijn, dus moest later even googlen. Het bleek een aardappelgal in een zomereik te zijn:


Dat was een vreemd gezicht, eiken die begin mei zo op het eerste gezicht vol hangen met aardappeltjes. Een zachte winter lijkt zeer gunstig geweest voor het overleven van de aardappelgalwesp.

Maar hoe leuk om dit gezien te hebben. Hier staat een hele duidelijke beschrijving, want het is nogal een ingewikkeld proces.

https://werthof.home.xs4all.nl/plantengallen/biorhiza/biorhiza.html

De aardappelgalwesp (Biorhiza pallida) heeft een bijzondere leefwijze. In de aardappeltjes die nu zichtbaar zijn ontwikkelt zich een larfje. In de zomer vliegen de volwassen galwespjes uit. Dit zijn zowel mannetjes als vrouwtjes die vervolgens paren. De vrouwtjes kruipen in de grond en zetten hun eitjes één voor één af op de jonge wortels van zomer- en wintereiken. De insecten die hier uit komen zijn larfjes die ook gallen veroorzaken maar dan op de wortels. In februari komen de galwespjes uit de wortelgallen gekropen. Dit zijn echter alleen maar vleugelloze vrouwtjes die lopend een heel traject moeten afleggen om een cluster van eitjes in de bladknoppen van de eiken af te zetten. Mannetjes komen in deze fase niet voor en zijn blijkbaar ook niet nodig voor de bevruchting van de eitjes. De galwespjes kunnen zelfs op mooie winterdagen, of soms in de sneeuw worden waargenomen. Met het afzetten van de eitjes spuit de galwesp ook gif in de bladknop wat er voor zorgt dat het bladweefsel gaat opzwellen en zacht wordt. Uit de eitjes komen larfjes die zelf ook stoffen uitscheiden die de groei van de gal bevorderen. Uiteindelijk ontstaan de aardappelgallen die nu op diverse plaatsen in zeer grote aantallen aan de eiken hangen. De gallen zijn sponsachtig, onregelmatig gevormd en kunnen wel vijf centimeter groot worden. De kleur kan variëren van groen en wit tot geel, roodachtig en een beetje paars. Later in het jaar worden ze bruin. Binnenin kunnen zich tot wel dertig larven ontwikkelen. De larven doen zich te goed aan de nutriënten die geleverd worden door het bladweefsel. Ook bieden de gallen bescherming aan de larven van de aardappelgalwesp. Daarnaast maken andere galwespen gebruik van de gallen. De bescherming is niet volledig want er blijken zo’n twintig soorten galwespen te zijn die weer parasiteren op de aardappelgalwespen. Interessant toch?

Wat zijn de gewone dotterbloemen (Caltha palustris)  toch mooi:


Waar tref je die het meeste aan: zijn favoriete standplaats is langs randen van sloten, beken, in vochtige weilanden, zoals hier, en op andere zompige plaatsen. Op deze plaatsen komt de plant zowel in de volle zon als in de halfschaduw voor.  De bloeiperiode loopt van maart tot april en soms nog van augustus tot september. De ongeveer 4 cm grote bloemen tellen vijf tot acht gele kelkbladen, geen kroonbladen en talloze meeldraden.Licht glanzende bladen. De onderste bladeren zijn lang gesteeld. De bloemstengels zijn hol en glad. Dotter betekent dooier, verwijzend naar de gele kleur:


De bloemen worden bezocht door zowel vliegen, kevers als bijen. Wanneer de insecten over de meeldraden kruipen, overdekt het stuifmeel hen, waarna zij weer bloemen kunnen bevruchten.


Ik werd waarschijnlijk aangezien voor een heerlijke felroze bloem, haha en kreeg bezoek van een elzenvlieg: kijk die oogjes:


Zijn koppie heeft wel wat weg van een vleermuisje:


Wel een mooi beestje hoor met zijn lange antennes:


De onderstaande flinke mot lijkt de Glyphotaelius pellucidus, een zgn kokerjuffer die behoort tot de schietmotten. Dat je dat weet is leuk, maar zelfs met die kennis is er maar weinig terug te vinden over het beestje, behalve dan dat hij een voorkeur heeft voor zurig water. In de jaren zeventig kwam hij dan ook heel veel voor, maar de aantallen gaan nu achteruit. Dat heeft alles te maken met het minder zuur worden van het milieu; de bestrijding van de zure regen speelt daarin een grote rol. Lengte 11-16 mm, spanwijdte vleugels 28-38 mm, vliegtijd mei-augustus. Geelachtig bruine vleugels met donkere vlekken, aan de top scheef afgesneden en boogvormig ingekeept. Het vrouwtje is minder herkenbaar. De buik is groenachtig. Algemeen voorkomend bij plassen, vooral bij schaduwrijke poeltjes in bosrijke omgeving. De larve bouwt een ongeveer 6 cm lange koker van schilden uit ronde, dode bladdelen, die ze met haar kaken afbijt.


Deze orde omvat wereldwijd meer dan 6000 soorten. In Nederland heeft men er 177 geteld. De larven leven bijna altijd in het water, waar ze een kokertje om zich heenbouwen. Die kokertjes verschillen vaak van soort tot soort. Sommige zijn vrij slordig opgebouwd uit willekeurig bij elkaar gezochte takjes. Andere kokertjes zijn nauwkeurig opgebouwde werkstukjes van even lange stengeltjes, steentjes en ander spul. Weer andere soorten bouwen een verhoginkje op een platte steen en leven daarin. Sommige soorten maken van spinseldraden een netje waarmee prooidieren kunnen worden gevangen. De meeste soorten zijn alleseters. De volwassen dieren worden schietmotten genoemd. Met die naam wordt de hele orde ook wel aangeduid. Opvallend zijn de vaak lange tot zeer lange en uiterst dunne antennes en de variatie in kaken, die soms erg groot kunnen zijn. Bijna alle soorten zijn bruinige dieren met tamelijk grote vleugels die als een dakje over het lichaam worden gevouwen. Aan de poten vinden we grote doorns, sporen genoemd. Deze kunnen worden geteld en geven dan een mogelijkheid tot determinatie.


Hoewel de volwassen dieren geen geweldige vliegers zijn, kunnen ze toch vaak ver van het water worden aangetroffen. Sommige imago's eten een beetje nectar, maar de meeste nemen helemaal geen voedsel tot zich. De dieren hebben uiterlijk wel wat weg van gaasvliegen, steenvliegen en haften, maar ze zijn niet echt aan deze groepen verwant, maar eerder aan de vlinders. Kokerjuffers en vlinders hebben waarschijnlijk vroeger gemeenschappelijke voorouders gehad. De foto's zijn niet scherp maar al met al is dit toch wel een mooi exemplaar:


Hier kon niet niet verder vanwege een hek dat de toegang tot de rioolzuivering RWZI versperde en ging ik het zelfde pad weer terug; wat is het hier toch lekker fris groen:


Dit is een wants en wel de Zuringrandwants (Coreus marginatus)  behorend tot de Randwantsen:


Een bruine opvallend gevormde wants. Van boven is hij plat. Hij heeft een platte bruin gestreepte rand om de achterkant van het lichaam. Hij is  goed te herkennen aan de donkere uiteinden van de antennen. De zuringrandwants is een planteneter. Hij zuigt de sappen uit planten en vruchten. Hij kan ter verdediging een bruine stinkende vloeistof afscheiden. Zowel nimfen als volwassenen overwinteren. Zijn lengte is 12 - 15 mm. 

Parend koppeltje:




Het is een forse tabaksbruine randwants die te herkennen is aan het bijna ronde achterlijf en de egaal gekleurde en aan de voorkant breed afgeronde schouders. Aan de voorkant van de kop zitten tussen de antennen twee doorns die elkaar met de punten bijna raken; deze doorns komen bij geen enkele andere randwants voor.


Nog te determineren:


Ik eindig met nog een paar foto's van de Buulder AA nabij kasteeltje Cranendonck:

Mooie oeverbeplanting:






De als eerste in de lente bloeiende pinksterbloem:


Ik heb weer erg genoten van deze wandeling en mooie foto's kunnen maken. De Buulder Aa is een mooi meanderende beek waarlangs je op veel plaasten kunt wandelen. Vandaag ben ik weer een stukje verder gaan kijken. Ik hoop hem  nog een keer te gaan volgen tot de Boschloop. Hij ontspringt ten oosten van het Belgische Hamont. Snel hierna gaat hij de grens over en loopt langs Budel en Soerendonk. Onderweg passeert hij Kasteel Cranendonck. Tussen Maarheeze en Soerendonk is de rivier samengekomen met de gekanaliseerde Boschloop, vanuit hier gaat hij in Noordwestelijke richting. Ten zuidoosten van Leende komt hij samen met de Strijper Aa, zij vormen samen de Groote Aa.

Dat het er nu zo mooi is hebben we te danken aan de herinrichting. Op 7 oktober 2015 is Waterschap De Dommel nl. gestart met werkzaamheden voor de herinrichting van de Buulder Aa tussen Soerendonk en Leende. Deze herinrichting zorgt voor een natuurlijk slingerende Buulder Aa, het herstel van Natte Natuurparel  Ulkedonken en het vispasseerbaar maken van  3 stuwen zodat vissen vrij kunnen trekken tussen verschillende delen van de Buulder Aa en omliggende beken. De werkzaamheden werden uitgevoerd door aannemingsbedrijf van der Zanden en zijn inmiddels voltooid.

De herinrichting van de Buulder Aa heeft als doel: herstel van de natte natuur. Hij heeft nl. in de loop der jaren gedeeltelijk zijn natuurlijke loop verloren. De beek is rechtgetrokken, verbreed en er zijn stuwen in geplaatst. Hierdoor is veel kwaliteit in de beek en in het beekdal verloren gegaan. Veel planten en vissoorten verdwenen of gingen sterk in aantal en kwaliteit achteruit. Door de geplande herinrichting wordt de natte natuur in de omgeving van de beek en Ulkedonken hersteld. De loop van de Buulder Aa wordt bochtiger, de stroomsnelheid gaat omhoog en de oevers worden afwisselender. Dit is een goede ontwikkeling voor zowel planten en dieren. Dankzij groenstroken langs de beek kunnen dieren zich verplaatsen. Door het passeerbaar maken van de stuwen, kunnen vissen in de toekomst stroomopwaarts zwemmen om daar te paaien (vistrap).

Ik hoop dat mijn foto's en teksten laten zien hoe mooi de natuur daar is.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten